e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fijne hagel hagel: haachel (Weert), schrot: schrot (Weert) fijne hagel [sjrot, schrot] [N 22 (1963)] III-4-4
fijngebouwd fijn: fīn (Weert) Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c] I-9
fijnnaaister fijne naaister: fin nɛjstǝr (Weert) Naaister die fijn naaiwerk verricht. [N 62, 1c] II-7
fijt fijt: fieet (Weert) nagelontsteking: De ontsteking van a) heeft ook het beenvlees van een vingerkootje aangetast; fijt (zwart, daal, vijt, fijt, fijk, fiek). [N 84 (1981)] III-1-2
filet, haas conterfilet: ossehaas  kontrefilee (Weert), herst: herst (Weert), kamer: dikke lende  kamer (Weert), lende: lendestuk  lindje (Weert), van de lende: van de lindje herst (Weert) lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)] III-2-3
filiaal filiaal (<fr.): filiaal (Weert) de tak van een handelshuis op een andere plaats dan waar het hoofdgebouw gevestigd is, bijwinkel [succursaal, filiaal, bijwinkel] [N 89 (1982)] III-3-1
filter in de melkzeef melkdoekje: mɛlkdøkskǝ (Weert) In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.] I-11
fitis fluiter: fluijter (Weert) fitis (11 talrijk in boompjes en struiken; zang zacht en zoetvloeiend [N 09 (1961)] III-4-1
fladderen flodderen: flodderen (Weert) fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)] III-4-1
flambouw flambouw (<fr.): flambouw (Weert, ... ) Een lantaarn met daarin een brandende kaars die tijdens de processie naast het Allerheiligste werd meegedragen, flambouw. [N 96C (1989)] III-3-3