19529 |
afwasteil, afwasbak |
afwasbak:
aafwasbak (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert),
afwasbakje:
aafwasbèkske (L289p Weert),
was-kellen:
(verouderd).
waskèlle (L289p Weert)
|
afwasbak [N 07 (1961)] || bak waarin men afwast [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19655 |
afwaswater |
afwaswater:
aafwaswaater (L289p Weert),
aafwaswater (L289p Weert),
āfwaswātər (L289p Weert),
schotelenwater:
schoeetelewaater (L289p Weert)
|
Het water, vermengd met zeep of soda, waarin het vaatwerk afgewassen moet worden [DC 15 (1947)] || Hoe noemt u in uw dialect het water waarin men de vaat doet/gedaan heeft? [N105 (2000)]
III-2-1
|
22177 |
afwisselen bij het broeden |
wisselen:
wissele (L289p Weert)
|
Hoe heet verder: afwisselen bij het broeden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
26206 |
afzeilen |
afnemen:
āfnēmǝ (L289p Weert)
|
De zeilen afnemen. [N O, 7b; A 42A, 74]
II-3
|
21682 |
afzetten |
afzetten:
aafzette (L289p Weert),
kloten:
kloeete (L289p Weert),
stropen:
struipe (L289p Weert),
verneuken:
vernuuke (L289p Weert)
|
meer laten betalen dan een artikel waard is; te duur doen betalen [strepen, aankomen, strafelen, straffen, stropen, stroefen, scholpen, nijpen, afdrogen, overschatten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23648 |
agnus dei |
agnus dei:
agnus dei (L289p Weert),
anjus dei (L289p Weert)
|
Het (vaste) misgezang dat na het Onze Vader wordt gezongen, het Agnus Dei. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33645 |
akker |
akker:
akǝr (L289p Weert)
|
Met het begrip ɛakkerɛ wordt in dit lemma bedoeld een bepaald begrensd stuk akkerland of bouwland. Veel respondenten uit Belgisch Limburg beschouwen perceel als een notariswoord. De woordtypen tarweland, haverland, bietenland, korenveld en koren duiden op een stuk land waarop een bepaald gewas wordt verbouwd.' [N 27, 2a; N 11, 1b; A 11, 4; A 3, 40; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 11b; L 19b, 1a; Vld.; monogr.]
I-8
|
24617 |
akkerboterbloem |
boterbloem:
boeëterbloom (L289p Weert),
± Veldeke
boeeterbloom (L289p Weert)
|
Akkerboterbloem (ranunculus arvensis 20 tot 60 cm hoog. De bladeren zijn meestal 3-delig, de bovenste 3-tallig met gesteelde, smalle blaadjes; bloemen met ronde steeltjes, lichtgeel van kleur; de kelkbladeren zijn niet teruggeslagen; de vruchten zijn me [N 92 (1982)] || boterbloem
III-4-3
|
24866 |
akkerdistel, distel |
distel:
± Veldeke
distel (L289p Weert)
|
Akkerdistel (cirsium arvense 50 tot 150 cm groot. De plant is tweehuizig; de stengel zonder - of met smalle, stekelige vleugels; de bladeren zijn lancetvormig, meestal ingesneden, stekelig getand, vaak iets aflopend, de bloemen staan in kleine hoofdjes, [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33655 |
akkergrens, grensvoor |
voord:
[voord] (L289p Weert)
|
De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.]
I-8
|