e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hanetred kramptrekker: krāmptrękǝr (Weert) Krampachtige beweging van de achterbenen. Het paard gaat als een haan en trekt bij het lopen één of beide achterbenen krampachtig op. Als paarden met deze afwijking een tijdje gestaan hebben, zijn ze erg stijf in de achterpoten. Vgl. het lemma ''krampig'' (7.14). Krampigheid en hanetred worden beschouwd als gebreken die verborgen kunnen blijven.' [A 48A, 40; N 8, 90c] I-9
hanetree hennenledertje: henǝlęjǝrkǝ (Weert), ledertje: lęjǝrkǝ (Weert) Trapladder boven in de molen, bestaande uit één enkele boom, waaraan de treden aan beide zijden uitsteken. De hanetree dient om van de kapzolder hoger in de kap te kunnen klimmen. [N O, 55a] II-3
hangbomen hangpalen: haŋpø̜ǝl (Weert) De twee rechtopstaande balken op de sleeptrede van de molentrap die aan weerszijden van de staartbalk zijn bevestigd. Zie ook afb. 21. [N O, 48i; A 42A, 102] II-3
hangen hangen: hange (Weert, ... ) hangen [SGV (1914)], [ZND 25 (1937)] III-1-2
hangen van de zwerm hangen: haŋǝ (Weert) Het bevestigd zijn van de zwerm aan een tak, boomstam, struik of anderszins. [N 63, 34b; Ge 37, 104] II-6
hangende muur uit het lood: ūt˱ ǝt lǭt (Weert), uit lood: ūt lōǝt (Weert), ūt lūǝt (Weert), vliegen: vlēgǝ (Weert) Muur die naar buiten overhelt. Wanneer zo'n muur in Q 19 met behulp van het schietlood werd gecontroleerd, zei men: 'het lood hangt vrij' ('ǝt lwǫat heŋk ˲vrij'). [N 31, 11a; N 31, 11c; monogr.] II-9
hangende steiger hangsteiger: haŋ[steiger] (Weert), hangstelling: haŋ[stelling] (Weert) Steiger bestaande uit winkelhaakvormige ramen die met behulp van touwen of haken aan het dak zijn vastgemaakt. De ramen rusten tegen de muur van het bouwwerk en dragen de planken waarop de metselaar staat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden en woorddelen '(steiger)' en '(stelling)' hetlemma 'Steiger'. [N 32, 8a] II-9
hangslot hangslot: hangsloe.t (Weert), hangsloeet (Weert), hangsloeët (Weert), hangslooet (Weert), slot: slôê:t (Weert) Een slot dat aan b.v. een koffer of aan een deur gehangen wordt, met een draaibare beugel (kluister, hangslot, korna ) (=Fr. cadenas) [N 79 (1979)] || hangslot [N 07 (1961)] III-2-1
hansworst flap: flap (Weert), flares: cf. RhWb. II, kol. 560, s.v. "Flares": "Geck, läppischer Kerl (wer auffällig gekleidet ist u. sich auffällig benimmt)  flaris (Weert), gek: gek (Weert), kadee: cf. fr. cadet  kedee (Weert), kwast: kwast (Weert), kwibus: kwibus (Weert), maf: maf (Weert) hansworst, zonderling || iemand die zich belachelijk aanstelt [hanswordt, polichinelle] [N 85 (1981)] III-1-4
hard schreeuwen hard kwaken: haart kaake (Weert) hard schreeuwen; je moet - - anders verstaat hij ons niet [DC 03 (1934)] III-3-1