20393 |
het huwelijk ontbinden |
scheiden:
scheî-je (L289p Weert)
|
scheiden
III-2-2
|
21972 |
het inzetten van duiven die jonger zijn dan 1 jaar |
jongeduivenvlucht:
jong doeeverlucht (L289p Weert)
|
Het inzetten van zowel mannelijke als vrouwelijke duiven die jonger zijn dan 1 jaar, nog ongepaard (natuurspel)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34175 |
het kalf afdraaien |
afdraaien:
āfdrɛjǝ (L289p Weert)
|
Het kalf met mechanische middelen ter wereld helpen. [N 3A, 54a]
I-11
|
32689 |
het land aftreden |
aftreden:
aftrę̄i̯ǝ (L289p Weert)
|
Voordat men begint te ploegen, schrijdt men de akker langs twee tegenover elkaar gelegen zijden af, a) om het midden te bepalen als men bijeen gaat ploegen, b) om hem in gelijke stukken te verdelen, als men in panden gaat ploegen, c) om de vooraf of achteraf te ploegen hoek uit te zetten, als het een gerende akker betreft. De opgesomde termen, die alle "het land", "de akker", "de plak" e.d. als object veronderstellen, zijn ook toepasselijk op het schrijdend opmeten van het land in het algemeen. [N 11, 40; N 11A, 131a; JG 1a + lb; monogr.]
I-1
|
19638 |
het licht aandoen |
aandoen:
aandoon (L289p Weert),
het licht aandoen:
⁄t leecht aandoon (L289p Weert)
|
Wat zegt u tegen \'het licht aansteken\'? (aandoen, aanmaken, aandraaien) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
22112 |
het lossen uitstellen |
uitstellen:
oetstelle (L289p Weert)
|
het lossen uitstellen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
26310 |
het luiwerk aanzetten |
in het werk trekken:
en ǝt węrǝk trɛkǝ (L289p Weert)
|
Het luiwerk in werking stellen. [N O, 26b]
II-3
|
23609 |
het misboek omdragen |
boek omdragen:
book umdrage (L289p Weert),
omdragen:
umdraage (L289p Weert)
|
Het misboek omdragen, van de epistel- naar de evangeliezijde van het altaar brengen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22002 |
het neerstrijken van de duif |
vallen:
valle (L289p Weert)
|
Hoe zegt men: het neerstrijken van de duif? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23573 |
het orgel trappen |
de orgel treden:
den orrgele traeje (L289p Weert),
orgel treden:
orgel traeje (L289p Weert)
|
Het orgel treden of trappen, de blaasbalg tredend met lucht vullen en gevuld houden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|