17733 |
horen |
horen:
scherrep huure (L289p Weert)
|
[N 84 (1981)]
III-1-1
|
25411 |
horens verwijderen |
afkappen:
āfkapǝ (L289p Weert),
horens afkappen:
hȳr āfkapǝ (L289p Weert)
|
Als de kop tot aan de horens afgehuid is, worden ze met een (hak)mes of een zaag bij de inplant verwijderd. In vele gevallen worden de horens met een bijl erafgeslagen. De woordtypen "blijven" en "ze aan het vel laten" duiden erop dat de horens a.h.w. aan de huid blijven vastzitten. [N 28, 42; monogr.]
II-1
|
25136 |
horizon |
einder:
indjer (L289p Weert),
horizon:
horizônt (L289p Weert)
|
horizon, de lijn waar hemel en aarde elkaar lijken te raken [einder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33456 |
horizontale sluitbalk van een poort |
sluitbalk:
slūt˱balǝk (L289p Weert),
sluitboom:
slūt˱bǫu̯m (L289p Weert)
|
Een losse balk, soms een stevige stok, die horizontaal wordt aangebracht achter de beide poortvleugels door hem achter haken te leggen. Zo is de gehele poort gesloten. Deze afsluiting bevindt zich meestal ter halve hoogte. Door functionele overeenkomst kunnen sommige benamingen ook in gebruik zijn voor andere afsluitingen. [N 5A, 54a; N 4A, 48; monogr.]
I-6
|
18233 |
horloge |
horloge:
gerloesdie (L289p Weert),
’n gouwe horloezie (L289p Weert)
|
een gouden horloge [ZND 27 (1938)] || uurwerk dat men bij zich draagt, bijv. om de pols [glozie, lozie, allozie] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18149 |
horrelvoet |
paardspoot:
paerspoeet (L289p Weert),
paardsvoet:
pêrsvoot (L289p Weert)
|
hompelvoet [SGV (1914)] || Misvormde voet (homperd, horjevoet, horrelvoet, homperpoot, strompelvoet, paardvoet). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17847 |
hotsen |
botselen:
botsele (L289p Weert),
dokkeren:
dokkere (L289p Weert),
hotselen:
hōtsele (L289p Weert),
schokken:
schokke (L289p Weert)
|
Hotsen: schokkend, stotend vooruitgaan (schokkelen, hotsen, hotselen, bodderen). [N 84 (1981)] || zachtjes schokken in of op een voertuig op een hobbelige weg (botteren, bottelen) [N 90 (1982)]
III-1-2, III-3-1
|
17812 |
houden |
houden:
hoaje (L289p Weert)
|
houden [SGV (1914)]
III-1-2
|
21459 |
houden van |
gek zijn op:
gek zeen op (L289p Weert),
houden van:
hoaje van (L289p Weert),
vul van m haoje (L289p Weert),
staan op:
stoan hebbe op (L289p Weert),
zijn op:
zeen op (L289p Weert)
|
Iemand liefhebben, gaarne zien, v. iem. houden [ZND 30 (1939)] || liefde voelen voor iemand [fiel zijn met, veel houden van, veel afhouden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
22183 |
houtduif |
bosduif:
bosdoef (L289p Weert, ...
L289p Weert),
bosdōēf (L289p Weert),
houtduif:
houtdoef (L289p Weert)
|
bosduif || houtduif || houtduif (41 grootste en bekendste van het stel; wit aan nek en vleugels; broedt overal in bossen en tegenwoordig ook in dorp en stad; vaak in grote troepen [N 09 (1961)] || Wilde duif [N 94 (1983)]
III-4-1
|