22364 |
knikkerkuiltje |
kuiltje:
kuulke (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert),
Weert, Hushoven, Boshoven, Vrakker.
küülke (L289p Weert),
malenkuiltje:
Sub maal.
in `n maalekuulke of sirkel (L289p Weert)
|
Een holletje in de grond, door de kinderen gebruikt bij het knikkeren? [DC 21 (1952)] || Het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke]. [N 88 (1982)] || Knikkerspel.
III-3-2
|
22503 |
knikkers laten stuiteren |
blutsen:
blutse (L289p Weert)
|
Knikkers laten stuiteren in het knikkerspel [bonken, kletsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22820 |
knikkertermen |
aan pijpenstaarten doen:
In: On piêpesterte doon: knikkerspel waarbij in plaats van "maale""piêpesterte"werden gebruikt. (Voor de beschrijving van dit spel: zie "maale").
on piêpesterte doon (L289p Weert),
krapje steken:
In het midden van een streep wordt een vierkant bakje getekend of ook wel een kuiltje gemaakt. Vanaf de meet wordt om beurten met knikkers of pijpestelen getracht in of bij het bakje of kuiltje te gooien. Met gekromde wijsvinger wordt de knikker of pijpesteel in het kuiltje of bakje geschoven, waarbij de dichtst bijliggende speler mag beginnen. Wie de laatste knikker of pijpesteel in het bakje of kuiltje mikt krijgt de hele inhoud.
krepke staeke (L289p Weert),
malenplankje:
Sub maal.
maâleplenkske (L289p Weert),
ruimens:
Als er een obstakel tussen de persoon, die moet gooien, en de te raken knikker was mag hij wat opzij gaan staan om zodoende betere raakkansen te hebben. hij dient dan echter eerst "ruumes"te roepen. Indien de tegenstander eerst "ruumes"roept, mag dit niet en moet hij op zijn plaats blijven staan.
ruumes (L289p Weert)
|
Jongensspel. || Knikkerspel. || Term bij knikkerspel, vooral bij "naoknuppe".
III-3-2
|
17784 |
knipogen |
een oogje geven:
un uigske gaeve (L289p Weert),
een oogje wenken:
n uigske winke (L289p Weert),
un uigske winke (L289p Weert),
knipogen:
knipouge (L289p Weert)
|
knipogen [SGV (1914)] || knipogen (een oog dichtdoen als teken van verstandhouding) [ZND 28 (1938)] || Knipogen: een oog even sluiten en weer openen, als teken van verstandhouding (knipogen, pinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
28942 |
knippatroon |
patroon:
pǝtruǝn (L289p Weert)
|
Een naar de vereiste vorm geknipt of te knippen stuk papier, waarnaar de stof voor kledingstukken geknipt wordt. [N 59, 48a; N 62, 4; MW; monogr.]
II-7
|
28947 |
knippen, snijden |
uitknippen:
ūtknepǝ (L289p Weert)
|
Het uitsnijden van het patroon uit de stof of de stof met de schaar volgens patroon in stukken verdelen. Het object stof, patroon, kleed, stuk is bij de woordtypen knippen en snijden niet gedocumenteerd. [N 59, 50; N 62, 3; Gi, 1.IV, 21; MW]
II-7
|
24417 |
kniptor |
hanneskeknik:
vero
hanneskeknik (L289p Weert)
|
kniptor
III-4-2
|
24187 |
knobbelzwaan |
wilde zwaan:
voor alle soorten zwanen
wildzje zwaan (L289p Weert)
|
zwaan: knobbelzwaan (152 dezelfde als de tamme zwaan [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20857 |
knoeien |
morsen:
morse (L289p Weert),
slabben:
slabbe (L289p Weert)
|
morsen [SGV (1914)] || slabben [SGV (1914)]
III-2-3
|
25080 |
knoeien, morsen, bevuilen |
beknoeien:
beknoeie (L289p Weert)
|
bevuilen [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|