e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kuifleeuwerik hoepliewerk: houtlieuwerk (Weert), houtschelm: houtschelm (Weert), kuifliewerk: koefleewerk (Weert), koeflieëwêrrek (Weert), liewerk: lieeuwerk (Weert), strontliewerk: stroontlîêwèrk (Weert), stroontlîêwérk (Weert) Hoe heet de kuifleeuwerik? [DC 06 (1938)] || kuifleeuwerik || leeuwerik: kuifleeuwerik (17 overal op open plekken bij woningen aan buitenrand van dorp en stad; puntkuifje; trekt niet; totaal niet schuw; roep [tie-rie-rieuw]; nogal zachte zang [N 09 (1961)] III-4-1
kuifmees kuifbijmusje: koefbiemöske (Weert) kuifmees (11,5 grijze kop met kuifje; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in oud eekhoornnest; roep [bi-bi-bi-brr-brr-brr]; zang heel zacht en miesperend [N 09 (1961)] III-4-1
kuiken kuiken: kȳkǝ (Weert), kuikje: kykskǝ (Weert) Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.] I-12
kuil kuil: kul (Weert) Een kuil, gat in de grond. [L 29, 12a; L 1a-m; monogr.] I-8
kuiltje (in de kin / wangen) kotje: kuutje (Weert), kuiltje: kuulke (Weert, ... ), kuulke in de kin (Weert) Een dergelijk deukje in de kin? [DC 21 (1952)] || een kuiltje in de kin [ZND 29 (1938)] || Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (putje). [N 84 (1981)] III-1-1
kuip kuip: kū.p (Weert), kūp (Weert) In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.] II-12
kuipband kuipband: ky.pba.nt (Weert) De ijzeren band om de steenkuip heen. [N O, 19d] II-3
kuipdeksel kuipdeksel: kȳpdęksǝl (Weert), kuipedeksel: kūpǝdęksǝl (Weert) Het uit twee halve cirkels bestaande deksel van de steenkuip. In Q 240 was de kuip half open. Er lag een plankje met half maantje op (Coenen, pag. 115). Zie ook het lemma ɛhalf kuipdekselɛ.' [N O, 19e; Vds 146; Jan 153; Coe 134; Grof 155; A 42A, 36 add.] II-3
kuiper kuiper: kȳpǝr (Weert) Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.] II-12
kuipersbedrijf kuiperij: kȳpǝrej (Weert) Het bedrijf waar men houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [monogr.] II-12