e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

Gevonden: 7826
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
beloken pasen beloken pasen: beloeeke poasse (Weert), beloke paose (Weert), bloke Poasche (Weert), witte pasen: witte poasse (Weert) beloken Paschen [SGV (1914)] || De eerste zondag na Pasen, Beloken Pasen, de laatste dag dat men zijn Paasplicht kon vervullen [gebroke Paose, Wiesse Zóndiech]. [N 96C (1989)] III-3-3
beloven beloven: beloeeve (Weert) beloven [gelaove, belaove] [N 96D (1989)] III-3-1
bemesten bemesten: bǝmęstǝ (Weert), mesten: męstǝ (Weert) De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.] I-1
benamingen van de eg naar het aantal hoofdbalken vierbooms[eg]: vērbø̜i̯ms˱[eg] (Weert), vijfbooms[eg]: vīf˱bø̜i̯ms˱[eg] (Weert) De driehoekige (houten) eg had gewoonlijk maar twee hoofdbalken die van voren (bij het aanspanningspunt) met elkaar verbonden waren en verder naar achteren door enkele scheien uiteen gehouden werden. De vierhoekige eg had soms drie, maar meestal vier tot zes hoofdbalken, al naar gelang de grootte. In de betrokken woordtypen hieronder vertegenwoordigt drie tevens dialectvarianten van het type drij. Varianten van de typen twee- t/m zesboomseg hebben in het lid booms soms het vocalisme (umlaut) van de plaatselijke meervoudsvorm van boom. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie de toelichting bij het lemma ''eg''. [N 11, 75; N 11A, C] I-2
benauwd en vochtig weer benauwd (weer): benaudj (Weert), benoutj (Weert), benauwde lucht: benauwdje locht (Weert), broeierig (weer): breujerig (Weert), bruijerig (Weert), dikke lucht: dikke locht (Weert), dompig (weer): Dômpig waer (benauwd en vochtig weer).  dômpig (Weert), drukkend (weer): drŏkkendj (Weert), drökkendj (Weert), laf (weer): laf (Weert, ... ), laf wair (Weert), lui: luij (Weert), zoel (weer): zeul (Weert) bedompt, benauwd || drukkend warm, gezegd van het weer [zwoel, mof, zoel, flauw, smoel] [N 81 (1980)] || lucht bij vochtig en warm zomerweer [graslucht] [N 22 (1963)] || warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)] III-4-4
benen (spotnamen) kuierlatten: kuijerlatte (Weert), onderstel: B.v. det vrommus hieet u schoon ongerstel.  ongerstel (Weert), poten: puuj (Weert), stie.vige puuj (Weert), B.v. haojt eur puuj beej uch.  puuj (Weert), schenken: schinke (Weert), stelten: stelte (Weert, ... ), stokken: stekke (Weert) benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] || benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)] || benen: spotbenamingen [billewaage, pikkels, stekken] [N 10 (1961)] III-1-1
bengelen bommelen: bommele (Weert) Bengelen: heen en weer slingeren (bammelen, bommelen, bengelen). [N 84 (1981)] III-1-2
benieuwen benieuwen: benowwen (Weert), nieuwsgierig maken: nowsgierig maake (Weert) zijn nieuwsgierigheid wekken [wonderen, wonder doen, benieuwen] [N 85 (1981)] III-1-4
bepaalde hoeveelheid kwak: kwak (Weert), scheut (water): schuut (Weert), zooi: zooi (Weert) een bepaalde hoeveelheid [meuk, zooi, spat, stauw, stoot, slof, stuiken, slodder, schoot] [N 91 (1982)] || een onbepaalde hoeveelheid [kwakkel, kwak] [N 91 (1982)] III-4-4
bepleisteren lemen: lęjmǝ (Weert), tuinen: tȳnǝ (Weert) De gevlochten vulling van een vak of wand met leemspecie bestrijken. In L 320a gebeurde het 'bezetten' met leem, kalk en haren die door de kapper bijeengespaard waren. Het aanbrengen van de leem werd in Q 121 door de 'leemklener' ('lēmklęǝnǝr') gedaan, in Q 96a en Q 96c door de 'plakker' ('pl'kǝr'). Zie voor het woordtype '(be)klenen' ook RhWb IV, kol. 705 s.v. 'klennen ii': ø̄Lehm in die Gefachwand schmieren, plästern.ø̄ Het woordtype 'spervelen' (Q 30) is een afleiding van het woord 'spervel', de benaming voor een rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat dat wordt gebruikt bij het bepleisteren van muren. Zie ook het lemma 'Speciebord'. [S 21; L 1a-m; N 4A, 53h; N F, 56d; N 31, 45c; monogr.] II-9