e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
motregen, fijne regen bijsje: bieske (Weert), duivelsregen: (duuvelsrengel) (Weert), fiezelregen: feêzelraengel (Weert), fijne regen: fiene rengel (Weert), motregen: motraengel (Weert), motraingel (Weert), motrengel (Weert), muggenpis: möggepis (Weert), mögkepis (Weert), noorderstofregen: noerderstoéfrengel (Weert), stofregen: stoōfraingel (Weert), stuifregen: stoeëfraengel (Weert), stoéfrengel (Weert), zever: zeîver (Weert) klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || motregen, fijne regen || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] || noorderstof, in de betekenis van motregen bij overigens droge atmosfeer; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
motregenen, licht regenen druppelen: dröppele (Weert), fiezelen: Opm. ook in de betekenis van: uit elkaar halen, zacht praten.  feêzele (Weert), miezeren: miezere (Weert), motregenen: ’t begintj te motrengele (Weert), neetselen: neetsele (Weert, ... ), #NAME?  neetsele (Weert), rijzelen: ruuzele (Weert), zeveren: zeivere (Weert, ... ), zeîvere (Weert) beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || miezelen, motregenen || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)] III-4-4
motzwerm motzwerm: motzwɛrǝm (Weert) Volk dat zijn bijenwoning verlaat, omdat het door de wasmot is aangetast. [N 63, 37d] II-6
mousseline mousseline: muzǝlin (Weert) Los geweven stof van katoen, wol of zijde, genoemd naar de stad Mosoel in Turkije. [N 62, 75e; N 62, 75c; N 62, 83; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.] II-7
mout mout: mǭt (Weert) Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.] II-2
mouterij brouwerij: brǫwǝri.j (Weert) Het gedeelte van de brouwerij of het bedrijf waar alle bewerkingen van het mouten plaatsvinden. [N 35, 23; monogr.] II-2
moutmand moutmand: mǫwtmaŋ (Weert) De mand waarmee het mout in de mouterij wordt vervoerd. De mand is soms van wieltjes (L 318) en een lier (L 210, L 331) voorzien waardoor het transport wordt vergemakkelijkt. Een "witsen mand" (L 377) kan ongeveer 30 kg. mout bevatten. [N35, 25] II-2
moutmolen molen: mȳlǝ (Weert) De molen waarin het mout wordt fijngemaakt. De invuller uit L 325 merkt op dat het hier ging om een molen met walsen. Zie afb. 4. [N 35, 7; N 35, 15, monogr.] II-2
mouw hazesprong: hāzǝsprøŋ (Weert), mouw: mow (Weert, ... ), mow, muwke (Weert), mǫw (Weert), twie mowwe (Weert), mouwtje: [verkl.mv., rk]  twie moekes (Weert) een mouw, een mouwtje [ZND 31 (1939)] || Gezwel, met name een vochtophoping, aan de achterzijde van het spronggewricht. Bij een jong paard kan een overvuld kniegewricht wel eens van voorbijgaande aard zijn, maar meestal is het een ernstige aandoening waarbij geen verbetering optreedt. Zie afbeelding 16. [A 48A, 54e; N 8, 32.10, 32.11, 90g, 90h, 90i en 90j; monogr.] || Hoe noemt U in het algemeen een mouw? [N 62 (1973)] || mouw || mouw (meervoud) [ZND 31 (1939)] || Mouw van bijv. een colbert of japon. [N 59, 126; N 62, 34a; MW] I-9, II-7, III-1-3
mouw met kanten plooisel ruchemouw (<fr.): ruusjmow (Weert) mouw met kanten plooisel [lobmouw] [N 23 (1964)] III-1-3