24217 |
nestkastje |
boomkastje:
baumkesje (L289p Weert)
|
vogelkastje: Hoe noemt u in uw dialect een kastje voor vogels om in te nestelen dat men aan het huis of een boom hangt? [N 100 (1997)]
III-4-1
|
24218 |
nestverlater |
vlug:
vlögk (L289p Weert, ...
L289p Weert),
vlök(ker) (L289p Weert),
vlugger:
vlök(ker) zeen (L289p Weert)
|
in staat zijn om uit het nest te vliegen, gezegd van jonge volgels (vlug, stug, uitgevlogen, uitladen) [N 83 (1981)] || op het punt staan om het nest te verlaten, gezegd van jonge volgels (vlug) [N 83 (1981)] || vogeltje || vogeltje, vlug
III-4-1
|
28782 |
neteldoek |
doek:
dōk (L289p Weert),
neteldoek:
nētǝldōk (L289p Weert)
|
Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding (Van Dale, pag. 1812). De woordtypen zaandoek, kaasdoek en biestdoek duiden erop dat neteldoek ook gebruikt wordt om melk door te zeven, terwijl berendoek wijst op het feit dat neteldoek dienst kan doen als persdoek bij de bereiding van bessensap. Neteldoek wordt ook gebruikt om kwark te maken. [N 62, 83; N 62,82; N 62, 98; MW; Wi 11; monogr.]
II-7
|
34104 |
netmaag |
neringmaag:
nēreŋmāx (L289p Weert)
|
De tweede maag van de koe, de langwerpige maag. [N 28, 81; A 9, 11b]
I-11
|
17608 |
neus |
neus:
naas (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert)
|
neus [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17609 |
neus (spotnamen) |
fok:
fok (L289p Weert),
gevel:
gevel (L289p Weert),
gävel (L289p Weert),
kokker:
koe.ker (L289p Weert),
kôêker (L289p Weert),
kokkerd:
kokkerd (L289p Weert),
kokkert (L289p Weert),
snotkokkerd:
snotkoeëkert (L289p Weert),
snuit:
snoeët (L289p Weert),
toet:
toe:t (L289p Weert),
zwamneus:
zwamnaas (L289p Weert)
|
neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18343 |
neus van een schoen |
naas:
naas (L289p Weert),
tip:
tup (L289p Weert)
|
neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17614 |
neusgaten |
neusgaten:
naasgaater (L289p Weert),
naasgate (L289p Weert),
naasgater (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
neus: neusgaten [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34222 |
neusklem |
ring:
reŋk (L289p Weert)
|
Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d]
I-11
|
33930 |
neusriem |
naasriem:
nāsrēm (L289p Weert)
|
Leren riempje van het hoofdstel dat over de neus van het paard loopt. [N 13, 23]
I-10
|