e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nestkastje boomkastje: baumkesje (Weert) vogelkastje: Hoe noemt u in uw dialect een kastje voor vogels om in te nestelen dat men aan het huis of een boom hangt? [N 100 (1997)] III-4-1
nestverlater vlug: vlögk (Weert, ... ), vlök(ker) (Weert), vlugger: vlök(ker) zeen (Weert) in staat zijn om uit het nest te vliegen, gezegd van jonge volgels (vlug, stug, uitgevlogen, uitladen) [N 83 (1981)] || op het punt staan om het nest te verlaten, gezegd van jonge volgels (vlug) [N 83 (1981)] || vogeltje || vogeltje, vlug III-4-1
neteldoek doek: dōk (Weert), neteldoek: nētǝldōk (Weert) Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding (Van Dale, pag. 1812). De woordtypen zaandoek, kaasdoek en biestdoek duiden erop dat neteldoek ook gebruikt wordt om melk door te zeven, terwijl berendoek wijst op het feit dat neteldoek dienst kan doen als persdoek bij de bereiding van bessensap. Neteldoek wordt ook gebruikt om kwark te maken. [N 62, 83; N 62,82; N 62, 98; MW; Wi 11; monogr.] II-7
netmaag neringmaag: nēreŋmāx (Weert) De tweede maag van de koe, de langwerpige maag. [N 28, 81; A 9, 11b] I-11
neus neus: naas (Weert, ... ) neus [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] III-1-1
neus (spotnamen) fok: fok (Weert), gevel: gevel (Weert), gävel (Weert), kokker: koe.ker (Weert), kôêker (Weert), kokkerd: kokkerd (Weert), kokkert (Weert), snotkokkerd: snotkoeëkert (Weert), snuit: snoeët (Weert), toet: toe:t (Weert), zwamneus: zwamnaas (Weert) neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] III-1-1
neus van een schoen naas: naas (Weert), tip: tup (Weert) neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)] III-1-3
neusgaten neusgaten: naasgaater (Weert), naasgate (Weert), naasgater (Weert, ... ) neus: neusgaten [N 10 (1961)] III-1-1
neusklem ring: reŋk (Weert) Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d] I-11
neusriem naasriem: nāsrēm (Weert) Leren riempje van het hoofdstel dat over de neus van het paard loopt. [N 13, 23] I-10