18257 |
onderhemd |
hemd:
humme (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert),
hûmme (L289p Weert)
|
hemd || onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18313 |
onderjurk |
onderkleed:
òngerkleid (L289p Weert),
onderrok:
ongerrok (L289p Weert)
|
onderjurk, onderkleed met lijfje en schouderbanden [N 24 (1964)]
III-1-3
|
31619 |
onderkapper, nietenkapper |
gutsbeiteltje:
gøts˱bęjtǝlkǝ (L289p Weert)
|
Soort beitel waarmee men onder de hoefnagel een kleine uitholling in de hoef maakt, om daarin de omgebogen niet te slaan. Zie ook afb. 233. [N 33, 373; N 33, 380]
II-11
|
26026 |
onderkepers |
keerstijlen:
kīrsti.lǝ (L289p Weert)
|
De evenwijdig aan de smeerstijlen lopende balken in het achterkeuveleinde van de standerdmolen. Zie ook afb. 18. [N O, 44g]
II-3
|
23417 |
onderkerk |
onderruimte:
ongerruumdje (L289p Weert)
|
De ruimte, de kelder onder de gehele kerk [onderkerk?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpeluw:
høͅi̯tpø͂ͅleŋ (L289p Weert),
hoofdpulf:
huidpöllef (L289p Weert),
huidpùllef (L289p Weert),
høͅi̯tpøͅləf (L289p Weert, ...
L289p Weert),
høͅi̯tpøͅləft (L289p Weert),
pulf:
pölf (L289p Weert),
pøͅləf (L289p Weert)
|
het langwerpig kussen dat op de matras en onder het eigenlijke hoofdkussen ligt (Fr. traversin) [ZND 27 (1938)] || hoofdpeluw || Langwerpig, rond onderkussen onder het hoofdkussen (peul, pulling, uppeling, kopkussen) [N 79 (1979)] || peluw [SGV (1914)] || peluw onder hoofdkussen
III-2-1
|
17619 |
onderlip |
onderlip:
ongerlup (L289p Weert),
ongkerlup (L289p Weert)
|
onderlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
26062 |
ondermolen |
hel:
hɛl (L289p Weert)
|
De onderste afdeling van de molenkast, beneden de meelzolder. [N O, 47d]
II-3
|
29064 |
ondermouw |
ondermouw:
oŋǝrmǫw (L289p Weert)
|
Gedeelte van een tweedelige mouw dat zit aan de kant van het lichaam. Verschillende informanten noemen de ondermouw het onderste gedeelte van de mouw (L 282, Q 99*) of het gedeelte van de mouw onder de oksel (L 265, L 298a, L 299). Zie afb. 49. [N 62, 34c; MW]
II-7
|
18421 |
ondermouw [wld ii.7, p.84-85] |
ondermouw:
ongermow (L289p Weert)
|
Hoe noemt U de ondermouw (oksel?). Wat bedoelt U daarmee? [N 62 (1973)]
III-1-3
|