19268 |
aandringen |
dringen:
dringe (L289p Weert),
pressen:
presse (L289p Weert)
|
met klem trachten gedaan te krijgen, met drang onder de aandacht brengen [prossen, aandringen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
26609 |
aangeladen, toegemalen |
toegemalen:
towgǝmālǝ (L289p Weert)
|
Gezegd van het scherpsel van een molensteen wanneer dit toegeplakt raakt als gevolg van deegachtig meel. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛaanladenɛ.' [N O, 34n; Vds 181; Jan 264; Coe 147]
II-3
|
20350 |
aangetrouwd |
aangetrouwd:
aangetroutj (L289p Weert)
|
aangehuwd
III-2-2
|
19975 |
aanhitsen |
aankissen:
aanzetten van bv een hond
aankisse (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
ophitsen ve hond
III-2-1
|
17926 |
aanhoudend bepoetelen |
handvollen:
haffele (L289p Weert),
hampele (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert)
|
aanhoudend in de handen nemen [haffele, verhandvollen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18883 |
aanhoudend klagen |
mopperen:
moppere (L289p Weert)
|
aanhoudend morren en klagen [neuriën] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25243 |
aanhoudend regenen |
avondregen:
aovendjrengel (L289p Weert),
knoeien:
knōōje (L289p Weert)
|
voortdurend regenen [knoeien] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21847 |
aanhoudend vragen |
doorzaniken:
doeerzanikke (L289p Weert),
doorzeuren:
doeerzeure (L289p Weert)
|
aanhoudend vragen om iets te krijgen [kutten] [N 87 (1981)] || alsmaardoor blijven vragen [maren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
31039 |
aankloppen |
aankloppen:
ānklǫpǝ (L289p Weert),
inkloppen:
enklǫpǝ (L289p Weert)
|
Het vlechtwerk met een slagijzer aanslaan, waardoor het een mooi aaneensluitend geheel wordt. In Stokkem (L 423) noemde men dit soort vlechtwerk geklopt werk (gǝklǫpt węrǝk). [N 40, 58; N 40, 118]
II-12
|
26608 |
aanladen |
toemalen:
tǫwmālǝ (L289p Weert)
|
Het toegeplakt raken van het scherpsel van de molenstenen als gevolg van deegachtig meel. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛaangeladen, toegemalenɛ.' [N O, 34n; Vds 181; Coe 147; Grof 173]
II-3
|