e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaap schaap: sxōp (Weert), sxǭp (Weert) Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.] I-12
schaapherder herder: hęrdǝr (Weert), scheper: sxiǝpǝr (Weert), sxēpǝr (Weert), sxīpǝr (Weert) [A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.] I-6
schaapspokken pokken: pokǝ (Weert) Zie het lemma ''schaapspokken'' in wbd I.6, blz. 919. Volgens de toelichting aldaar moet schaapspokken in Nederland sedert 1893 niet meer zijn waargenomen. [N 52, 14; A 48, 27] I-12
schaapsruif schaapsben: sxǭpsbęn (Weert) Het samenstel van latten, in schuine stand tegen de wand aangebracht, waaruit de schapen het hooi kunnen eten. Zie ook de toelichting bij de lemmata "ruif voor de koeien" (2.2.19) en "paarderuif" (2.3.2). [N 5A, 45b; R 14, 23n; monogr.] I-6
schaapsschaar schaap(s)scheer: sxǭpsxiǝr (Weert), sxǭpsxīr (Weert) Bepaalde schaar waarmee men schapen scheert. [N 18, 119; monogr.] I-12
schaar scheer: sxir (Weert), sxīr (Weert) Schaar, gereedschap van kleermaker en naaister. Een goede schaar is gemaakt van staal en ijzer. Het snijvlak van de schaar moet van staal vervaardigd zijn. Het bovenoog, waarin de duim rust, is kleiner en ronder dan het onderoog waarin de vingers rusten (Papenhuyzen III, pag. 9). In dit lemma zijn de vragen ø̄Hoe noemt u de schaar in het algemeen?ø̄ (N 59, 16a), ø̄Hoe noemt u de grote schaar?ø̄ (N 59, 16b), en ø̄Hoe noemt u de kleine schaar?ø̄ (N 59, 16c) samengevoegd. Binnen dit lemma zijn de antwoorden onderverdeeld in drie groepen die beantwoorden aan de driedelige vraagstelling. Zie afb. 8. [N 59, 16a; N 59, 16b; N 59, 16c; N 62, 54; L 45, 14; L A2, 317; Gi 1.IV, 22; MW; S 30; monogr.] II-7
schaarde kauw: kauw (Weert) Kerf of breuk in het scherp van een mes (schaard, schaar, schaal) [N 79 (1979)] III-2-1
schaars schaars: schaars (Weert), schamel: schaemel (Weert), schriel: schreel (Weert) op karige of krappe wijze [schaars, schriel] [N 91 (1982)] || schaars [DC 16 (1948)] III-4-4
schaats schaats: schaatse (Weert), Weert, Hushoven, Boshoven, Wrakker  schaatse (Weert) Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [DC 23 (1953)] III-3-2
schaatsen schaatsen: schaatse (Weert, ... ), schaatsen (Weert, ... ), schaatsen rijden: schaatsenrijden (Weert), Schaatseri-jjer: schaatsrijder.  schaatseri-jje (Weert) Schaatsen. || Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)] || Zich voortbewegen op schaatsen [schaatsen, schaverdijnen]. [N 88 (1982)] III-3-2