21286 |
schoolkinderen |
schoolkinderen:
sxu.əlkijnər (L289p Weert)
|
schoolkinderen [RND]
III-3-1
|
19424 |
schoon, rein |
proper:
proeeper (L289p Weert),
zuiver:
zuuver (L289p Weert),
zy(3)̄.vər (L289p Weert)
|
Rein, schoon, als gevolg van het poetsen (schoon, proper) [N 79 (1979)] || schoon
III-2-1
|
20354 |
schoondochter |
schoondochter:
schoeëndochter (L289p Weert),
schoo-endochter (L289p Weert),
schoondochter (L289p Weert)
|
schoondochter [DC 05 (1937)] || schoonzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20352 |
schoonmoeder |
schoonmoeder:
schoeënmoder (L289p Weert),
schoo-enmooder (L289p Weert),
schoonmoder (L289p Weert)
|
schoonmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20351 |
schoonouders |
schoonouders:
schoeënojjers (L289p Weert),
schoo-enoajers (L289p Weert),
schoonoajers (L289p Weert)
|
schoonouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20150 |
schoonvader |
schoonvader:
schoeënvader (L289p Weert),
schoo-envader (L289p Weert),
schoonvader (L289p Weert)
|
schoonvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20353 |
schoonzoon |
schoonzoon:
schoeënzoeën (L289p Weert, ...
L289p Weert),
schoo-enzoon (L289p Weert),
schoonzoon (L289p Weert)
|
schoondochter [DC 05 (1937)] || schoonzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20263 |
schoonzuster |
schoonzuster:
schoo-enzöster (L289p Weert),
neen
schoeënzöster (L289p Weert),
zwegerse:
zwiegerse (L289p Weert),
zwieêgerse (L289p Weert),
zwieëgerse (L289p Weert)
|
schoonzus || schoonzuster; Bestaan er verschillende woorden voor de zuster van den man of de vrouw, en de vrouw van den broeder? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
27939 |
schoor |
schoor:
sxōr (L289p Weert),
stijp:
stip (L289p Weert),
streefbalk:
strēf˱balǝk (L289p Weert)
|
Paal of stijl die ter ondersteuning schuin onder een constructie wordt geplaatst. [N 31, 48b; monogr] || Schuine steunbalk tussen muurstijlen en regels. Zie ook afb. 47. [N 4A, 52c; N 31, 45d]
II-9
|
29969 |
schoorkruis |
kruisschoor:
kryssxōr (L289p Weert)
|
Het Andreaskruis dat ontstaat wanneer twee steigerschoren aan de buitenzijde van de staanders diagonaal over elkaar worden gespijkerd. In Q 121c zei men van deze in kruisvorm geplaatste steigerschoren dat ze 'dobbel geschoord' ('dubǝl jǝšǭrt') waren. [N 32, 2g; monogr.]
II-9
|