26192 |
schuifijzer |
schuifijzer:
sxȳf˱īzǝr (L289p Weert),
schuifstang:
sxȳfstaŋ (L289p Weert)
|
Elk van de ijzeren staven waar het zeil aangeschoven wordt. In l 265 en l 330 was dit systeem niet bekend; in l 265 werden de zeilen met behulp van een ketting vastgezet. [N O, 5l; N O, 5m]
II-3
|
23385 |
schuifje van de biechtstoel |
schuif:
schuuf (L289p Weert),
schuifje:
schuufke (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
Het afsluitbare traliewerk, de schuif in de biechtstoel. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25800 |
schuimdek |
schuimsel:
sxȳmsǝl (L289p Weert)
|
De laag schuim die zich vormt op de gistende wort. [N 35, 71]
II-2
|
24992 |
schuimen |
schuimen:
schoeme (L289p Weert),
schuume (L289p Weert)
|
schuim opwerpen, dragen of geven [bedomen, schuimen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25804 |
schuimlepel |
schuimspaan:
(mv.)
sxȳmspǭnǝ (L289p Weert)
|
Een grote lepel met gaatjes waarmee de gist wordt afgeschuimd. Zie afb. 12. Uit de opgaven van L 290 ("gistschup") en L 318 ("gistlepel") blijkt dat de schuimlepel ook werd gebruikt om gist aan te zetten. Zie daarom ook het lemma ''gistlepel''. Volgens de zegsman uit Q 95 was de schuimlepel gemaakt van rood koper. [N 35, 64; monogr.]
II-2
|
19555 |
schuimspaan |
schuimspaan:
schuumspaon (L289p Weert),
schuumspoan (L289p Weert, ...
L289p Weert),
sxy(3)̄mspōͅn (L289p Weert)
|
schuimspaan [SGV (1914)] || schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26172 |
schuine stand |
tempelsnede:
tɛmpǝlsni.j (L289p Weert)
|
De schuine stand van de molenroede ten opzichte van (de as van) de molenromp. [N O, 7p]
II-3
|
21370 |
schuld |
schuld:
schout (L289p Weert),
schöldj (L289p Weert)
|
Geldschuld, schuld die men nog moet betalen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21674 |
schuld zonder papieren |
handschuld:
handschöltj (L289p Weert)
|
schuld die niet schriftelijk is vastgelegd [handschuld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
32221 |
schulpboor |
buiker:
bȳkǝr (L289p Weert)
|
De grootste tapse avegaar die de wagenmaker bezit. Met dit werktuig maakt hij de voorgeboorde opening in de naaf van het wiel wijder en tapsvormig zodat daar vervolgens de naafbus in kan worden geslagen. Zie ook afb. 193. De schulpboor is doorgaans voorzien van een verwisselbare houten kruk. Door de grootte van het werktuig wordt het meestal door twee personen gehanteerd. Er werd dan een extra draaiboom aan de kruk bevestigd. Vgl. het volgende lemma. Zie ook het lemma ɛtapse avegaarɛ in de paragraaf over de werktuigen van de timmerman.' [N G, 32c; monogr.]
II-12
|