e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slijtplek kale plek: kāl plɛk (Weert) Plaats waar een stof gesleten of doorgesleten is. [N 62, 44; MW] II-7
slijtsel sleet: slēt (Weert) Datgene wat van de stof of het kledingstuk afslijt. [N 62, 46] II-7
slikken afslikken: medicijn  aafslikke (Weert), doorslikken: doerslikke (Weert), slikken: slikke (Weert, ... ), slokken: slókke (Weert) slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)] III-2-3
slim gewiekst: gewieksj (Weert), goed bij: good bi-j (Weert), hieel good bi-j (Weert), goed van begrijpen: good van begriepe (Weert), handig: hendjig (Weert), lozig: loezig (Weert), rap: hieeget rap doeer (Weert), rap van begrip: rap van begrip (Weert), slim: boeetegewoeen slu‧m (Weert), errig slu‧m (Weert), slu‧m (Weert, ... ), slûm (Weert), slûmp (Weert), vernistig: finistig (Weert) een zeer goed verstand hebbend en zeer vlug van begrip [schrander, slim, hel] [N 85 (1981)] || slim || vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)] || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)] III-1-4
slimmerik handige, een -: hendjige (Weert), linkmiechel: linkmiechel (Weert), slimmerik: slummerich (Weert), uitgekookte, een -: oetgekoeëkdje (Weert) een vindingrijk persoon [fijnaard, finard] [N 85 (1981)] || slimme, geraffineerde vent || slimmerd III-1-4
slingeren slingeren: sleŋǝrǝ (Weert) Het oogsten van honing door middel van een honingslinger. De ramen worden zo geplaatst dat de toplatten achteraan komen. De reden is dat de stand van de cellen van binnen naar buiten wijst, iets schuin omhoog. [N 63, 126; N 63, 123a; JG 1b; Ge 37, 174; monogr.] II-6
slingerhoning slingerhoning: sleŋǝrhu.neŋ (Weert) Honing die geoogst wordt door de raten in een toestel rond te laten slingeren, waardoor de honing uit de raten verwijderd wordt. [N 63, 116c; N 63, 115c; JG 1a; monogr.] II-6
slinken, minder worden afgaan: aafgoan (Weert), ingaan: ingoan (Weert), lijzen: leize (Weert), nalaten: noaloate (Weert), slinken: slinke (Weert), zakken: zakke (Weert) minder worden [lamen, lammen, verstillen afreezen] [N 91 (1982)] || minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen] [N 91 (1982)] III-4-4
slinkse streken streken: strieek (Weert) oneerlijk, achterbakse slinkse streken [linken, slenters, slingers, slenders, list, draaiers] [N 85 (1981)] III-1-4
slip slip: hummeslup (Weert), slup (Weert, ... ) afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)] || hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)] || onderste gedeelte van onder- of bovenhemd [slip] III-1-3