22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
speulə (L289p Weert),
spuuële (L289p Weert),
Weert, Hushoven, Boshoven en Vrakker.
speule (L289p Weert)
|
Als je klaar bent mag je gaan spelen. [DC 35 (1963)] || Spelen.
III-3-2
|
22101 |
spelen voor een prijs |
spelen:
spuule (L289p Weert)
|
Hoe heten de volgende combinatiemogelijkheden bij het inleggen/inzetten: spelen voor prijs? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22327 |
spelletje |
partijtje:
partieke (L289p Weert),
pot:
pot (L289p Weert),
potje:
pøͅtjə (L289p Weert),
spelletje:
spuulke (L289p Weert),
Sub spuuële.
spuuëlke (L289p Weert)
|
Het spelen van een spel door twee of meer personen [partijtje, potje, spelletje]. [N 88 (1982)] || Spelletje.
III-3-2
|
20165 |
spenen |
afzetten:
d’r aaf zette (L289p Weert),
spenen:
spīǝnǝ (L289p Weert)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59] || Hoe heet verder: het apart zetten, spenen van de jongen? [N 93 (1983)]
I-9, III-3-2
|
17719 |
sperma |
dikke pis:
dikke pis (L289p Weert)
|
Sperma: het mannelijk zaad (foeter, natuur, sperma). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24247 |
sperwer |
smelleken:
smaelke (L289p Weert),
sperwer:
naast stoetkop
spèlver (L289p Weert),
stootkop:
naast "spelver
stōētkòp (L289p Weert)
|
smelleken || sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33513 |
sperziebonen |
boterboontjes:
± WLD
bouterbuunke (L289p Weert),
breekboontjes:
braekbuüenkes (L289p Weert)
|
De gewone boon met gezwollen zaden, prinsesseboon,sperzieboon, (slaboon, kereboon, herenboon, boterboon, prinses, suikerboon). [N 82 (1981)] || spercieeboontjes
I-7
|
20535 |
spetteren |
braden:
broaje (L289p Weert),
spetteren:
spettere (L289p Weert),
sprinkelen:
sprinkele (L289p Weert)
|
sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28513 |
speurbijen |
speurbijen:
(enk)
spø̄rbi.j (L289p Weert)
|
Werksters die een paar dagen voordat een bijenvolk gaat zwermen, gaan zoeken naar een nieuwe woning. Spleten en reten, holle bomen, schoorstenen en lege korven zijn mogelijke woonplaatsen. [N 63, 31a]
II-6
|
26360 |
spie |
spie/spij:
spi(i̯) (L289p Weert)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|