28515 |
terugvliegen |
terugkomen:
trø̜kkǭmǝ (L289p Weert)
|
Terugvliegen of terugslaan naar de korf, gezegd van de zwermende bijen. Dit doen de bijen, als blijkt dat de moer niet meegevlogen is. [N 63, 31c]
II-6
|
18127 |
tetanus |
klem:
klem (L289p Weert)
|
Tetanus: ziekte waarbij een verstijving van de spieren optreedt, die begint bij de kauwspieren en zich dan uitspreidt over de rompspieren (klem). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19347 |
tevreden; tevredenheid |
content:
contint zeen (L289p Weert),
zeetj mer content (L289p Weert),
plezier:
plezier (L289p Weert)
|
Hoe zegt men: Wees maar tevreden, jij! [N I (1964)] || tevredenheid, genoegen [trek, plezier, goesting, snoel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19554 |
theelepeltje |
lepeltje:
lie‧pelke (L289p Weert),
theelepeltje:
thièlièpelke (L289p Weert)
|
theelepeltje (suikerlippelke) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19516 |
theepot |
theepot:
thièpot (L289p Weert),
tiejpot (L289p Weert)
|
pot waarin thee wordt gezet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19596 |
theezeefje |
zijertje:
zei̯ərkə (L289p Weert)
|
zeefje
III-2-1
|
19781 |
thuis |
aan huis:
ān hū.s (L289p Weert, ...
L289p Weert),
thuis:
thoes (L289p Weert),
tū.s (L289p Weert)
|
thuis [SGV (1914)]
III-2-1
|
21540 |
tien centiem |
dubbele knab:
dobbele knep (L289p Weert),
knab:
ook zoes wegens het speelgoed zoes
knap (L289p Weert),
sol:
sol (L289p Weert)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 10 centimes? [ZND 28 (1938)] || een muntstuk van 10 centimes (in België) [s(j)oe, sol, brak, knap, klomp] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21611 |
tien-guldenstuk |
gouden tientje:
gouwe tientje (L289p Weert),
tientje:
tientje (L289p Weert)
|
tien-guldenstuk, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21379 |
tiend |
tiende:
tiendje (L289p Weert)
|
tiende: Datgene wat, in natura of geld, aan de belasting moet worden afgestaan van de opbrengst van het land [de tiend?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|