33594 |
tomaat |
tomaat:
temaat’ (L289p Weert)
|
tomaat
I-7
|
25267 |
ton, maat van 1000 liter |
ton:
(droog).
ton (L289p Weert)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 1000 liter [wisse, zak, mud, vat, ton] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19583 |
tondel |
todden:
todde (L289p Weert)
|
ontvlambaar materiaal in de tondeldoos [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19542 |
tondeldoos |
tondel:
tondel (L289p Weert)
|
tondeldoos, koperen huls gevuld met licht ontvlambaar materiaal (tintelton, tinteldoos) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
22658 |
toneelspel |
spel:
spuul (L289p Weert),
stuk:
støͅk (L289p Weert)
|
Een voorstelling door een toneelgroep [spel]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
17727 |
tonen |
laten kijken:
laote kieke (L289p Weert),
tonen:
toine (L289p Weert),
tuïne (L289p Weert)
|
tonen [SGV (1914)] || tonen: Laten zien, tonen (togen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17620 |
tong |
scherm:
scherm (L289p Weert),
tong:
tong (L289p Weert),
tongk (L289p Weert),
toŋ (L289p Weert),
tòng (L289p Weert),
z`n tong ès bela-je (L289p Weert)
|
De gemetselde afscheiding tussen twee rookkanalen in een schoorsteen. De term 'wang' (L 270) wordt doorgaans gebruikt voor de zijmuren van een uitgebouwd rook- en/of wasemkanaal. [N 32, 25c; monogr.] || tong [DC 01 (1931)] || Zijn tong is aangeladen [ZND 32 (1939)]
II-9, III-1-1
|
18231 |
tong van een schoen |
tong:
tong (L289p Weert)
|
een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
30128 |
tongewelf |
duikergewelf:
dȳkǝrgǝwø̜lǝf (L289p Weert),
halve cirkel:
halǝf serkǝl (L289p Weert),
keldergewelf:
kęldǝrgǝwęlǝf (L289p Weert),
tunnel:
tønǝl (L289p Weert)
|
Gewelf waarvan de dwarsdoorsnede een halve cirkel of een ellips is. [N 32, 22b]
II-9
|
25850 |
tonnen |
afvullen:
āfvølǝ (L289p Weert)
|
Het bier in tonnen of vaten doen. [N 35, 90; monogr.]
II-2
|