21968 |
valdeur aan duiventil |
valgaten:
velgaate (L289p Weert)
|
Hoe heet de inrichting waardoor de duiven wel het hok binnen kunnen maar niet eruit, of omgekeerd? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19489 |
valgordijn, rolgordijn |
valgordijn:
valgordien (L289p Weert)
|
valgordijn [SGV (1914)]
III-2-1
|
17822 |
vallen |
vallen:
valle (L289p Weert)
|
vallen [SGV (1914)]
III-1-2
|
30138 |
vallende tand |
tand:
ta.nt (L289p Weert),
vallende tand:
valǝndjǝ ta.nt (L289p Weert)
|
k˲valǝndǝ tsa [N 31, 28a; monogr.]
II-9
|
22333 |
vals spel |
foetelarij:
Sub foetele.
foeteleri-j (L289p Weert),
gefoetel:
gefoetel (L289p Weert)
|
Oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij]. [N 88 (1982)] || sub Oneerlijk spelen.
III-3-2
|
22331 |
vals spelen |
foetelen:
foetele (L289p Weert, ...
L289p Weert),
België en Nederland.
futələ (L289p Weert)
|
Oneerlijk spelen. || Vals spelen. || Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
29107 |
valse plooi |
fronsel:
fronsǝl (L289p Weert)
|
Valse plooi of vouw, die er niet hoort. [N 62, 48; MW]
II-7
|
22332 |
valsspeler |
foetelaar:
foeteler (L289p Weert),
Sub foetele.
foetelaer (L289p Weert),
luiszak:
loeszak (L289p Weert)
|
Iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak]. [N 88 (1982)] || sub Oneerlijk spelen.
III-3-2
|
29982 |
valsteiger |
valsteiger:
val[steiger] (L289p Weert),
valstelling:
val[stelling] (L289p Weert)
|
Noodvloer die onder de steigervloer moet liggen wanneer deze meer dan 4 m boven de begane grond komt. Wanneer men een nieuwe steigerverdieping heeft aangebracht, wordt de oude werkvloer doorgaans als valsteiger gebruikt. Zie voor de niet fonetisch gedocumenteerde vormen van de woorddelen '-(steiger)' en '-(stelling)' het lemma 'Steiger'. [N 32, 6; monogr.]
II-9
|