19746 |
violier |
viooltje:
± Veldeke
fijuulke (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
[N 92 (1982)]Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [N 92 (1982)]
I-7, III-2-1
|
22671 |
viool |
viool:
fiejoeël (L289p Weert),
fioeel (L289p Weert)
|
Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)] || Viool (muziekinstrument).
III-3-2
|
19745 |
viooltje |
viool:
fiejoeël (L289p Weert),
viooltje:
viooltje
fiuuëlke (L289p Weert),
± Veldeke
fiuuulke (L289p Weert)
|
[N 92 (1982)]
I-7
|
24387 |
vis, algemeen |
vis:
vèsch (L289p Weert),
vèssche (L289p Weert),
vés (L289p Weert)
|
vis || visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
24402 |
visaas |
aas:
oas (L289p Weert),
made:
WLD
maaj (L289p Weert),
sprot:
sprot (L289p Weert),
wormpje:
WLD
wörmke (L289p Weert)
|
aas [SGV (1914)] || wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22413 |
vishengel |
garde:
Ook: vésgaert.
gaert (L289p Weert),
visgarde:
vesgaerd (L289p Weert),
vesgaert (L289p Weert, ...
L289p Weert),
Sub gaert.
vésgaert (L289p Weert)
|
Hengel. || Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)] || Vishengel.
III-3-2
|
32564 |
vismand |
buiker:
bȳkǝr (L289p Weert)
|
Een meestal uit grauwe wissen vervaardigde mand om verse vis in te bewaren en te vervoeren. [N 40, 95; N 40, 103; monogr.]
II-12
|
22414 |
vissnoer |
lijn:
lien (L289p Weert),
snoer:
snoor (L289p Weert),
vislijn:
Sub vesgaert.
veslien (L289p Weert)
|
Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)] || Vissnoer, vislijn.
III-3-2
|
32565 |
visvangmand |
bakermat:
bakermat (L289p Weert),
fuik:
fūǝk (L289p Weert)
|
Gevlochten, fuikvormige mand waarmee vis, en dan met name paling, gevangen wordt. [N 40, 103]
II-12
|
22417 |
visvangst |
vangst:
vangst (L289p Weert)
|
Alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|