19767 |
voordeur, huisdeur |
huisdeur:
hūəs˂dy(3)̄r (L289p Weert)
|
voordeur [N 55 (1972)]
III-2-1
|
23905 |
voorgeborchte |
voorgeborchte:
vuurgeburgdje (L289p Weert)
|
Het voorgeborchte van de hel [vörgebörchte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
30092 |
voorgevel |
buitenmuur:
bū.tǝ[muur] (L289p Weert),
gevel:
gē̜vǝl (L289p Weert)
|
De muur die de voorzijde van het bouwwerk vormt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 33a; monogr.]
II-9
|
29951 |
voorhamer |
voorhamel:
vø̄rhāmǝl (L289p Weert),
voorhamer:
vȳrhāmǝr (L289p Weert),
vø̜rhāmǝr (L289p Weert)
|
Zware ijzeren hamer met een lange steel die wordt gebruikt om breuksteen stuk te slaan. Zie ook afb. 13. [N 30, 18c] || Zware, ijzeren hamer met lange steel die met beide handen vastgehouden wordt. De pen van deze hamer staat meestal dwars ten opzichte van de steel. Zie ook afb. 35 en 36. Volgens het Tungelroys woordenboek (pag. 245) en het Tongers woordenboek (pag. 661) werd de voorhamer gebruikt bij het grove en zware werk. [N 33, 69; N 64, 40h; N 66, 26; L B2, 233; monogr.]
II-11, II-9
|
17747 |
voorhoofd |
bus:
bø̜s (L289p Weert),
gezicht:
gezicht (L289p Weert),
hoofd:
de āōrə van zien huid (L289p Weert),
schermbus:
sxęrǝmbø̜s (L289p Weert),
voorhoofd:
veurhuit (L289p Weert),
vúrhuid (L289p Weert)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || Metalen bus waarmee het voorste deel van de molenas bekleed is. [N O, 10g] || voorhoofd [DC 01 (1931)]
II-3, III-1-1
|
17718 |
voorhuid |
duitse helm:
Spottend.
Duitse hellem (L289p Weert)
|
voorhuid van de penis [N 10c (1995)]
III-1-1
|
28642 |
voorjaarshoning |
voorjaarshoning:
vø̜rjǭrshu.neŋ (L289p Weert)
|
Soort honing die uit de nectar van voorjaarsbloesem, vooral fruitbloesem, is bereid. [N 63, 112a; Ge 37, 129; monogr.]
II-6
|
26121 |
voorkeuvelens van de hollandse molen |
voorkeuvelens:
vyǝrkø̄vǝlǝns (L289p Weert)
|
Het samenstel van balken dat zich aan de voorkant (d.i. de kant van de wieken) van de kap bevindt. [N O, 51a; N O, 56e]
II-3
|
26037 |
voorkeuvelens van de standerdmolen |
achterkeuveleind:
axtǝrkø̄vǝlentj (L289p Weert)
|
De topgevel van de staartzijde van de standerdmolen. Zie ook afb. 15. [N O, 45b]
II-3
|
33799 |
voorknie |
knie:
knei̯ (L289p Weert)
|
Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|