e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
weegtoestel voor ijzer bascule: baskȳl (Weert) In dit lemma zijn de antwoorden bijeengeplaatst op vraag N 33, 208: "De weegschaal die gebruikt wordt om zwaar ijzerwerk te wegen." De benamingen in het lemma duiden verschillende weegtoestellen aan. De woordtypen bascule, pondel en unsel zijn specifiek van toepassing op een weegwerktuig met ongelijke armen, waarmee men, door met een klein gewicht aan de lange arm heen en weer te schuiven, een grote last, die aan de korte arm hangt, kan wegen. [N 33, 208] II-11
week in de muil week in de muil: wē̜i̯k en dǝ mul (Weert), zacht in de muil: zǭxt en dǝ mul (Weert) Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f] I-9
weekbak kuip: kȳp (Weert), weekbak: węjk˱bak (Weert), wissenkuiltje: wesǝkylkǝ (Weert) Betonnen bak waarin de wissen geweekt worden. In Sint-Truiden (P 176) werden de wissen in een beek gezet om te weken, of drie maal per dag met water begoten. [N 40, 18; monogr.] || Rechthoekige, vaak gemetselde, stenen bak met platte bodem waarin het graan in water wordt geweekt. Volgens de zegsman uit L 210 duurt het weken 1 dag. Zie ook semantische toelichtingen bij de lemmata ''weken'' en ''kiemen''. [N 35, 2; monogr.] II-12, II-2
weekdienst weekdienst: waekdeenst (Weert), weekdeenst (Weert) Een wekelijkse mis voor een overledene, weekdienst. [N 96B (1989)] III-3-3
weer naar het jaargetijde allerheiligenwintertje: Allerheiligewinterke (Weert), kroenekranenzomer: kroenekranezomer (Weert), Zachte herfst.  kroenekranezomer (Weert), nazomer: naozomer (Weert) weer in bepaalde jaargetijden (bijv. [kranenzomer] (zachte nazomer), [bamisweer] (herfstweer) e.d. inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
weerbarstig dwars: dwers (Weert), wars: waers (Weert) obstinaat, tegen de draad in || zich niet schikken, weerbarstig [dwars, nippig, contrare] [N 85 (1981)] III-1-4
weerborstel weerborstel: weirbörstel (Weert), wèrbörsel (Weert), wéérbörstel (Weert, ... ) valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)] III-1-1
weerlichten weerlichten: et weerlichjt (Weert), ut waerlichtj (Weert), ut weirleechtj (Weert), waerleechte (Weert), wairlichte (Weert), wéérleechte (Weert, ... ), ⁄t wéérleechtj (Weert) bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)] || bliksemen, weerlichten III-4-4
weerlichtx weerlicht: waerleecht (Weert, ... ), wairlicht (Weert), wéérleecht (Weert), zeebrand: ziéfbra’nd (Weert) bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)] || bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)] || weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)] III-4-4
weerplank rietplank: rētplaŋk (Weert) De van boven langs het riet aangebrachte plank voor de afwatering. [N O, 58g] II-3