19563 |
borrelglaasje |
borrelglaasje:
borrelglaeske (L289p Weert),
borrelglèske (L289p Weert)
|
jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26141 |
borst |
borst:
bǫrst (L289p Weert)
|
Elk van de korte, zware balken door de askop, waaraan lange dunne balken met daaraan de hekwerken, bevestigd worden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1d; A 42A, 61; Sche 31]
II-3
|
26145 |
borstbouten |
noten:
nø̄t (L289p Weert
[(van hout)]
)
|
De ijzeren bouten of houten voorwerpen waarmee de roe-einden aan de borst zijn bevestigd. Zie ook afb. 36. [N O, 1j]
II-3
|
19497 |
borstel |
borstel:
börstel (L289p Weert),
strobbel:
strobbel (L289p Weert),
vaatborstel:
vaatbörstel (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
borstel [DC 15 (1947)], [SGV (1914)] || kwastachtige borstel [DC 15 (1947)] || schrobber (van takjes) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
17578 |
borstelig haar |
pinhaar:
pinhoar (L289p Weert),
stekelig haar:
stèkelig (L289p Weert),
varkensborstel:
verrekesbörstel (L289p Weert),
varkenshaar:
verrekus-haor (L289p Weert),
vrij haar:
vriee haor (L289p Weert)
|
borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
30171 |
borstelwerk |
borstelwerk:
bø̜rstǝlwęrǝk (L289p Weert)
|
Wijze van voegen waarbij het oppervlak van de voeg een ruwe structuur vertoont. De voeg wordt daartoe eerst met mortel meer dan volgezet, vervolgens met de zijkant van de voegspijker gelijk met de voorkant van de steen afgestreken en tot slot met een borstel afgeborsteld. Voegen die op deze wijze waren gemaakt werden in Q 83 'Hollandse voegen' genoemd. Ze waren volgens de zegsman slecht van kwaliteit. [N 32, 34c; monogr.]
II-9
|
17631 |
borsten |
memmen:
memme (L289p Weert),
tieten:
tiete (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
borsten van de vrouw [mamme, memme, tette, tiete] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
17765 |
borstkas |
borst:
borst (L289p Weert),
ich heə n kaoj oppe borst (L289p Weert),
borstkast:
borstkast (L289p Weert)
|
borst(kas) [SGV (1914)] || Borst(kas): het voorste deel van het menselijk lichaam tussen hals en middenrif (borst, borstkas, kluter). [N 84 (1981)] || Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-1
|
26144 |
borstmidden |
borst:
bǫrst (L289p Weert),
middenborst:
medǝbǫrst (L289p Weert)
|
Het middendeel van de roede dat in de askop zit. [N O, 1i]
II-3
|
26017 |
borstnaald |
naald:
nǭltj (L289p Weert)
|
De balk die loodrecht door het midden van het stormeinde is bevestigd. Zie ook afb. 14. [N O, 44b; A 42A, 86 add.]
II-3
|