18744 |
broek |
boks:
boks (L289p Weert),
pasbalken:
pas˱bɛlǝk (L289p Weert),
stelbalken:
stɛlbɛlǝk (L289p Weert)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.] || Zwaar H-vormig stel balken in de molenkap tussen de korte spruit en de penbalk. In l 316 bestond de broek uit twee naast elkaar geplaatste balken (twi balǝkǝ nšvǝn`in). In l 265 was de broek niet uit balken, maar uit ijzeren stangen vervaardigd. [N O, 54b]
I-10, II-3
|
18540 |
broek met split |
fluitboks:
fluitboks (L289p Weert)
|
broek met een split aan de voorkant [fluitjesbroek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18197 |
broek: algemeen |
boks:
boks (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert),
bòks (L289p Weert),
bóks (L289p Weert),
hē hēltj zien boks op mēt einə lērə reem (L289p Weert),
klepbroek komt enkel nog sporadisch voor, alleen bij stokoude mensen
boks (L289p Weert),
klepbroek wordt niet meer gedragen, geen onderscheid
boks (L289p Weert),
Vero. NO.
bókse (L289p Weert)
|
broek [ZND 22 (1936)] || broek (kleedingstuk) [SGV (1914)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] || Hoe noemt men de broek (bovenkleeding)? Maakt men misschien onderscheid tusschen een klepbroek en een gewone broek? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
33985 |
broekkettingen |
achterhaamskettingen:
axtǝrhāmskęteŋǝ (L289p Weert)
|
Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79]
I-10
|
24913 |
broekland, moeras |
broek:
brook (L289p Weert),
broôk (L289p Weert),
moer:
(meervoud: moore).
moor (L289p Weert),
moeras:
moeras (L289p Weert),
moest:
moeëst (L289p Weert),
tus:
tus (L289p Weert),
(zo wordt het ook genoemd).
tis (L289p Weert),
zomp:
zômp (L289p Weert)
|
moeras [DC 02 (1932)] || moerasland, drassig land || moerassig land || moerassige grond, verende grond in een stuk weiland
III-4-4
|
18423 |
broekspijp |
boksenpijp:
boksepiepe (L289p Weert, ...
L289p Weert),
pijp:
piep (L289p Weert)
|
Hoe noemt U de pijp van een broek? [N 62 (1973)] || pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
boksenband:
bokseband (L289p Weert),
boksenriem:
boksereem (L289p Weert, ...
L289p Weert),
riem:
hē hēltj zien boks op mēt einə lērə reem (L289p Weert),
reêm (L289p Weert)
|
band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] || riem
III-1-3
|
18551 |
broekzak achter |
kontentas:
kontetes (L289p Weert),
kontetès (L289p Weert),
kôntetes (L289p Weert)
|
zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)] || zak in achterkant van broek
III-1-3
|
18549 |
broekzak opzij |
boksentas:
boksetes (L289p Weert),
boksetès (L289p Weert),
bóksetes (L289p Weert)
|
broekzak || broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
broor (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert)
|
broeder [DC 05 (1937)] || broer [DC 03 (1934)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|