e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q278p plaats=Welkenraedt

Overzicht

Gevonden: 1023
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spelden vastspangen: vāsspaŋǝ (Welkenraedt) Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34] II-7
spelen (alg.) spelen: ich spel, hèe spelt, wer spĕle (Welkenraedt) Ik speel, hij speelt, wij spelen. [ZND 07 (1924)] III-3-2
sperwer kuikendief: ky.kənde:f (Welkenraedt) sperwer [RND] III-4-1
spijbelen langs de school lopen: langs de schoewel loope (Welkenraedt) Spijbelen (de school ontlopen, achter de hagen schoolgaan). [ZND 07 (1924)] III-3-1
spin spin: špɛn (Welkenraedt) spin [RND] III-4-2
spinnen spinnen: špenǝ (Welkenraedt), špęnǝ (Welkenraedt) De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] II-7
spinnenweb spinnengeweb: špɛnəgəwep (Welkenraedt) spinnenweb [RND] III-4-2
spitten graven: grãvǝ (Welkenraedt) In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.] I-1
sporen van de haan sporen: sporǝ (Welkenraedt) Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.] I-12
spreken, praten kallen: hei kan vlaamsch kalle (Welkenraedt) Hij kan Vlaams (Diets, Duuts) praten. [ZND 08 (1925)] III-3-1