e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Welkenraedt

Overzicht

Gevonden: 1023
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bruidje in de processie engel: engel (Welkenraedt), iŋəl (Welkenraedt), éngele (Welkenraedt), engeltje: iŋəlšrə (Welkenraedt) Een maagdeken (klein meisje, dat in een processie gaat). [ZND 01u (1924)] || Hoe heten de kleine meisjes die in de processie gaan? [ZND 22 (1936)] III-3-3
bruiloft hoogtijd: 1a-m; 22, 29b;  hôechsīēt (Welkenraedt), vermhlung (du.): 1a-m; 22, 29b; cf. VD D-N s.v. "vermählen II."= huwen, trouwen en s.v. "Vermählung"= huwelijksfeest  vermehlung (Welkenraedt) bruiloft [ZND 01 (1922)] III-2-2
bui, regenbui schuil: šul (Welkenraedt), schuil regen: schoelrên (Welkenraedt) bui, regen [ZND 01 (1922)] III-4-4
buitenechtelijk kind basterd: 1a-m; 21, 02;  baster (Welkenraedt), bastərt (Welkenraedt) bastaard [ZND 01 (1922)] III-2-2
buitenspel opseit: Karte 167.  opseͅ.jt, opsa.jt (Welkenraedt) Abseits. III-3-2
bundel groenten bussel: bösəl (Welkenraedt) samengebonden groente [ZND 22 (1936)] III-2-3
bunzing foring: fowring (Welkenraedt), kuikendief: kukedeef (Welkenraedt), vuurder: vy(3)̄rər (Welkenraedt) bunzing [ZND 01 (1922)] III-4-2
buskruit poeder: poejer (Welkenraedt), pojer (Welkenraedt), pulver (<lat.): polvər (Welkenraedt, ... ) buskruit [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)] III-3-1
bussel uitgedorst stro bürde (du.): bø̄ǝt (Welkenraedt) Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat] I-4
buurman nabuur: nober (Welkenraedt), nōͅbər (Welkenraedt, ... ) buurman [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)] III-3-1