23221 |
bruidje in de processie |
engel:
engel (Q278p Welkenraedt),
iŋəl (Q278p Welkenraedt),
éngele (Q278p Welkenraedt),
engeltje:
iŋəlšrə (Q278p Welkenraedt)
|
Een maagdeken (klein meisje, dat in een processie gaat). [ZND 01u (1924)] || Hoe heten de kleine meisjes die in de processie gaan? [ZND 22 (1936)]
III-3-3
|
20390 |
bruiloft |
hoogtijd:
1a-m; 22, 29b;
hôechsīēt (Q278p Welkenraedt),
vermhlung (du.):
1a-m; 22, 29b; cf. VD D-N s.v. "vermählen II."= huwen, trouwen en s.v. "Vermählung"= huwelijksfeest
vermehlung (Q278p Welkenraedt)
|
bruiloft [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
25116 |
bui, regenbui |
schuil:
šul (Q278p Welkenraedt),
schuil regen:
schoelrên (Q278p Welkenraedt)
|
bui, regen [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
20455 |
buitenechtelijk kind |
basterd:
1a-m; 21, 02;
baster (Q278p Welkenraedt),
bastərt (Q278p Welkenraedt)
|
bastaard [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
22875 |
buitenspel |
opseit:
Karte 167.
opseͅ.jt, opsa.jt (Q278p Welkenraedt)
|
Abseits.
III-3-2
|
21118 |
bundel groenten |
bussel:
bösəl (Q278p Welkenraedt)
|
samengebonden groente [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
24459 |
bunzing |
foring:
fowring (Q278p Welkenraedt),
kuikendief:
kukedeef (Q278p Welkenraedt),
vuurder:
vy(3)̄rər (Q278p Welkenraedt)
|
bunzing [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
21303 |
buskruit |
poeder:
poejer (Q278p Welkenraedt),
pojer (Q278p Welkenraedt),
pulver (<lat.):
polvər (Q278p Welkenraedt, ...
Q278p Welkenraedt)
|
buskruit [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bürde (du.):
bø̄ǝt (Q278p Welkenraedt)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
20223 |
buurman |
nabuur:
nober (Q278p Welkenraedt),
nōͅbər (Q278p Welkenraedt, ...
Q278p Welkenraedt)
|
buurman [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|