20693 |
bloedworst |
bloedworst:
blōdwojsch (Q278p Welkenraedt),
poettes:
pūtəs (Q278p Welkenraedt)
|
bloedworst [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
33611 |
bloementuin |
bloemengaarde:
bloomejaade (Q278p Welkenraedt)
|
bloemenhof [ZND 27 (1938)]
I-7
|
21510 |
blussen |
lschen (du.):
lēūjsche (Q278p Welkenraedt),
løjšə (Q278p Welkenraedt)
|
blussen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
17882 |
blutsen |
blutsen:
blutsen (Q278p Welkenraedt),
blytšə (Q278p Welkenraedt),
De informant geeft het subst. mv. op in de zin: geen blutsen in de appels doen (maken)!
blēūtschen (Q278p Welkenraedt)
|
De appels niet blutsen. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
18143 |
bochel |
pokkel:
poekel (Q278p Welkenraedt),
pukəl (Q278p Welkenraedt, ...
Q278p Welkenraedt)
|
een bult (hoge rug, ook bultenaar) [ZND 01U (1924)] || Hij heeft een bochel. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
21300 |
boek |
boek:
bōk (Q278p Welkenraedt),
būk (Q278p Welkenraedt)
|
boek [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
20783 |
boekweitpannenkoek |
boekweitskoek:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m
bokəskūk (Q278p Welkenraedt)
|
boekweitkoek, pannekoek [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
21301 |
boer |
boer:
būr (Q278p Welkenraedt),
būǝr (Q278p Welkenraedt),
dər būr (Q278p Welkenraedt),
algemeen
dər būr wont op(b) ən ɛrəf (Q278p Welkenraedt)
|
boer [ZND 14 (1926)] || Vertaal in het dialect en vul aan: De boer woont op een ... (Fr. ferme geef de verschillende namen voor grote en kleine bedrijven, indien er bestaan. [ZND 22 (1936)] || Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.]
I-6, III-3-1
|
33316 |
boerderij, algemeen |
boerderij:
būrǝręi̯ (Q278p Welkenraedt),
boerenerf:
burǝnęrǝf (Q278p Welkenraedt),
erf:
˙ɛrǝf (Q278p Welkenraedt)
|
Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a]
I-6
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwarbel:
šwɛrbələ (Q278p Welkenraedt),
zwerbel (Q278p Welkenraedt)
|
zwaluw [ZND 08 (1925)] || zwaluw (mv.) [RND]
III-4-1
|