18049 |
huidschilfers |
schilfers:
schielver (L213p Well)
|
schilfer [SGV (1914)]
III-1-2
|
34618 |
huif van de huifkar |
huif:
hūf (L213p Well)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
18647 |
huifkar |
huifkar:
hūfkar (L213p Well)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
19068 |
huilen, schreien |
schreeuwen:
schrawwe (L213p Well)
|
schreien [SGV (1914)]
III-1-4
|
19693 |
huis, woning |
huis:
huus (L213p Well),
hys (L213p Well)
|
huis [SGV (1914)]
III-2-1
|
19673 |
huishouden |
huishouden:
huushalde (L213p Well)
|
huishouden [SGV (1914)]
III-2-1
|
24172 |
huismus, mus |
jaats:
jaets (L213p Well),
korenjaats:
(korre)jaets (L213p Well),
korenpikker:
korrepikker (L213p Well),
mus:
mus (L213p Well),
mŭs (L213p Well),
mŭsse (L213p Well)
|
Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)] || musch [SGV (1914)] || musschen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-1
|
24389 |
huisvlieg, vlieg |
vlieg:
vlīēg (L213p Well, ...
L213p Well)
|
huisvlieg [SGV (1914)] || vlieg [SGV (1914)]
III-4-2
|
17997 |
huiveren |
schuiveren:
schūūvere (L213p Well)
|
huiveren [SGV (1914)]
III-1-2
|
18595 |
hul |
hul:
hūl (L213p Well)
|
hul (kap) [SGV (1914)]
III-1-3
|