e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
harken, werken met de hark gritselen: gretsǝlǝ (Wellen) Zie de toelichting bij het lemma Hark, Algemeen. Object van kleinmaken is: kluiten, harde grond; object van zuivermaken is: het bed, de tuin. [JG 1a, 1b; A 28, 1b; L 1, a-m; Lu 6, 1b; S 12; monogr.; add. uit N 15, 3] I-5
hars hars: hao-s (Wellen), sap: sap (Wellen), termentijn: termetèn (Wellen) hars [ZND 01 (1922)] III-4-3
hart hart: hat (Wellen, ... ), hât (Wellen) Dat woord kwam uit zijn hart. [ZND 04 (1924)] || hart [RND], [ZND 01 (1922)] || Holle spier in de borst die door pulserende bewegingen de bloedsomloop gaande houdt. [N 28, 88a] I-11, III-1-1
hartelijk bet plezier: zə həbbə ōs bē pləzier ontvangə (Wellen), goed: goed (Wellen), zə həbbə ōs goed ontvangə (Wellen), vriendelijk: vriendelek (Wellen), zə həbbə ōs vriendələk ontvangə (Wellen) Ze hebben ons gul (hartelijk, vriendelijk, enz) ontvangen. [ZND 24 (1937)] III-3-1
harten in het kaartspel harten: hatten (Wellen), hatten oaes (Wellen), hâtten (Wellen) Harten: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Harten: Harten is troef (kaartspel). [ZND 42 (1943)] || Harten: Harten is troef. [ZND 08 (1925)] III-3-2
hartinfarct beslag: beslo:g (Wellen), malheur (fr.): malleur (Wellen) Hartinfarct: bloeding in de hartspier met verstopping van de kransslagader (hartverlamming, beslag, infarct, attaque). [N 107 (2001)] III-1-2
haten haten: haote (Wellen), hōətə (Wellen) Haten. [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-3-1
haver haver: hǭ.vǝr (Wellen) Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
haverhok mandel: mandel (Wellen), stuik: stø̄k (Wellen) Zie de toelichting bij het lemma ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [N 15, 30b; JG 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 38; monogr.] I-4
haverkist, hakselkist haverkist: [haver]kī.s (Wellen), onderslag: onderslag (Wellen) De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.] I-6