19415 |
het vuur doven |
doven:
doeffe (Q078p Wellen),
laten uitgaan:
loate autgoan (Q078p Wellen)
|
de kachel dooven [ZND 31 (1939)]
III-2-1
|
26378 |
het water tegenhouden |
tegenhouden:
tɛjgǝhāgǝ (Q078p Wellen)
|
Het water tegenhouden met behulp van één of meer sluizen. [Vds 49; Jan 52; Coe 38; Grof 66]
II-3
|
20404 |
heten |
heten:
heete (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
hij-jtə (Q078p Wellen)
|
heeten [ZND 01 (1922)], [ZND 25 (1937)]
III-2-2
|
32923 |
heukeling |
heukel:
hø̜i̯.kǝl (Q078p Wellen)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
32924 |
heukelingen spreiden |
uitbreken:
ǫǝ.t˱brię.kǝ (Q078p Wellen)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|
17645 |
heup |
heup:
hoo-ap (Q078p Wellen),
hooep (Q078p Wellen),
hōōwp (Q078p Wellen)
|
de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)] || heup [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
18087 |
heupjicht |
geschot:
geschoewet (Q078p Wellen)
|
Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (ischias, geschot, steek(te), pleurijs, flerecijn). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33704 |
heuvel |
heuvel:
hø̜i̯vǝl (Q078p Wellen)
|
Een kleine verhevenheid in het landschap. [L 34, 22]
I-8
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
heuvel:
huivel (Q078p Wellen),
hoogte:
héugde (Q078p Wellen),
wa⁄n heugde! (Q078p Wellen),
ps. of: ‰n heugte (is niet goed te lezen of het een d of een t is).
ēn heugde (Q078p Wellen),
motte (fr.):
motte (Q078p Wellen)
|
heuvel [ZND 34 (1940)] || hoogte [ZND 01 (1922)] || mot ("heuveltje met water rond") [ZND m] || wat een hoogte! [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
17776 |
hiel |
vers:
va.s (Q078p Wellen),
vaas (Q078p Wellen),
vao-s (Q078p Wellen),
vâ.s (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
#NAME?
vâ-s (Q078p Wellen)
|
hak (van de voet) [ZND 01 (1922)] || hiel (van de voet) [ZND 01 (1922)], [ZND m] || hoe heet het achterdeel van de voet (fr. talon) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|