22450 |
aprilgek |
prilgek:
prilgek (Q078p Wellen)
|
de dag waarop men lichtgelovige personen om een onzinnige boodschap stuurt (1 april) [N 112 (2006)]
III-3-2
|
32068 |
architraafspijker |
chambranle-nagel:
šambraŋnǭgǝl (Q078p Wellen)
|
Spijker met verloren kop waarmee de omlijsting van een deur- of raamkozijn wordt vastgezet. Zie ook het lemma ɛarchitraafɛ in wld II.9, pag. 116. Volgens de respondenten uit Stein (Q 15), Bilzen (Q 83) en Mechelen (Q 204a) hadden latnagels nummer 18/14; ze waren dan dus 1.5 duim (3.5 tot 4 cm) lang.' [N 54, 16c]
II-12
|
33100 |
aren lezen |
oogsten:
ustǝ(n) (Q078p Wellen),
ōǝstǝ (Q078p Wellen)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
32877 |
arend van de zeis |
ang:
ãŋ (Q078p Wellen),
pin:
pęn (Q078p Wellen)
|
Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.]
I-3
|
18239 |
armband |
armband:
ermband (Q078p Wellen),
ermbaënd (Q078p Wellen),
erremband (Q078p Wellen)
|
armband (Fr> bracelet) [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
21295 |
arme mens |
arme mens:
innen erme mins (Q078p Wellen),
ènnen erreme mins (Q078p Wellen),
ənen erme minsch (Q078p Wellen)
|
een arme mens [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
21489 |
armoede |
armoede:
ermoei (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
ermōei (Q078p Wellen)
|
armoede [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
25055 |
armvol |
armvol:
ermvol (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
ɛrǝmvǫl (Q078p Wellen),
hoopsel:
hoepsel (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
hupsǝl (Q078p Wellen
[(wat met twee handen op te nemen is)]
),
(= wat met twee handen op te nemen is, bijv. gras, hooi).
hopsel (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen)
|
armvol [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] || De hoeveelheid stro of aren die men in de armen kan vasthouden. Zie ook het lemma ''handvol hooi'' (5.1.4) in aflevering I.3. [N 7, 58; L 1, a-m; L 1u, 8; L A1, 88; Wi 51; monogr.]
I-4, III-4-4
|
21570 |
arresteren |
aanhouden:
de pelis hèt h’m aongehāe (Q078p Wellen),
de police hed huum ôëngehage (Q078p Wellen),
pakken:
de schandermen həbben həm gepakt (Q078p Wellen)
|
De politie heeft hem aangehouden. [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
21034 |
as |
assen:
assche (Q078p Wellen),
asse (Q078p Wellen)
|
as [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|