21518 |
weekblad? |
illustratie (<fr.):
illestra[o}sie (Q078p Wellen)
|
weekblad met veel prenten en fotos [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18166 |
weer genezen |
weer op zijn stokken:
wir op zèn stekke (Q078p Wellen),
weer te been:
wir te bein (Q078p Wellen)
|
hij is weer op zijn effen (weer genezen) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
17575 |
weerborstel |
borstelhaar:
bosǝlhǭwǝr (Q078p Wellen),
struif:
struif (Q078p Wellen)
|
Harde, dikke en stijve stekelharen met een draaiing erin voor op de rug van het varken. [N 76, 13; N 28, 31] || Valse kruin; weerborstel. [N 109 (2001)]
I-12, III-1-1
|
25112 |
weerlichten |
heiweren:
hewjōde (Q078p Wellen),
héwjōde (Q078p Wellen),
weerlichten:
ps. letterlijk overgenomen; de er staat wat hoger geschreven.
het weeerlièeert (Q078p Wellen)
|
weerlichten [ZND 21 (1936)], [ZND m]
III-4-4
|
25110 |
weerlichtx |
heihort:
correct overgenomen.
heͅiwjōͅt (Q078p Wellen),
heiweer:
heͅiweͅjr (Q078p Wellen)
|
weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25206 |
weersgesteldheid |
weer:
wiër (Q078p Wellen)
|
(vuil, slecht) weer [ZND 08 (1925)]
III-4-4
|
21247 |
weg |
baan:
bōͅən (Q078p Wellen),
bâ-ën (Q078p Wellen),
jan hèt ennen dikke stek op de ba͂-n ziën ligge (Q078p Wellen),
jāən het ənnə dikkə stek op de bodn zin liggə (Q078p Wellen),
weg:
wix (Q078p Wellen)
|
Jan heeft een dikke stok op de weg zien liggen [ZND 46 (1946)] || weg [RND], [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
17907 |
weggrissen |
snakken:
snakke (Q078p Wellen)
|
Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien, klauwen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
26579 |
wegkappen |
wegkappen:
wɛxkapǝ (Q078p Wellen)
|
De te hoge delen van het maalvlak van een molensteen wegkappen. Woordtypen als hart geven (Q 162), hart uithalen (Q 162, Q 180) en krop uithalen (Q 95) duiden erop dat de te hoge delen in de buurt van het kropgat worden weggehaald. In dit geval spreekt men van een (te) rijke steen. Vgl. het lemma ɛrijkɛ.' [Jan 200; Coe 173; Grof 204]
II-3
|
17979 |
wegkwijnen |
uittreuren:
oattrijeren (Q078p Wellen)
|
(Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke ((weg)kwijnen, (weg)kwelen, afteren, aflopen, achteruit gaan). [N 107 (2001)]
III-1-2
|