33131 |
bussel kort stro |
aarbussel:
uǝrbøsǝl (Q078p Wellen)
|
Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28]
I-4
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bussel:
bøsǝl (Q078p Wellen),
schoof:
sxǫu̯f (Q078p Wellen),
šǫu̯f (Q078p Wellen)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
18586 |
bustehouder |
soutien (fr.):
sutšɛ͂ (Q078p Wellen)
|
soutien(-gorge): soutien
III-1-3
|
20223 |
buurman |
gebuur:
`t is van menne nounk, van mem, van ozze geboeer (Q078p Wellen),
geboe[e}r (Q078p Wellen),
geboer (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
geboeër (Q078p Wellen),
gebūr (Q078p Wellen),
gəbūər (Q078p Wellen),
hət is va meͅnən nunk, va meͅn mā, va meͅnə gəbūər (Q078p Wellen)
|
buurman [ZND 01 (1922)], [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)], [ZND 44 (1946)] || Het is van mn oom, van mn moeder, van buurman [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
geburen:
geboeère (Q078p Wellen),
heï wŏĕint in os gebŏĕre (Q078p Wellen)
|
buurt [ZND 01 (1922)] || Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21304 |
buurvrouw |
geburin:
geboerin (Q078p Wellen)
|
buurvrouw [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
18067 |
cariës |
rotte tanden:
rotte tan (Q078p Wellen)
|
Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, rotte tanden, cariës). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
22828 |
carnaval |
carnaval:
Ook vastenavond.
karnəval (Q078p Wellen)
|
Carnaval.
III-3-2
|
22439 |
carnavalsoptocht |
stoet:
stoet (Q078p Wellen)
|
de optocht met carnaval [cavalcade] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33749 |
castreren |
afbinden:
afbē̜i̯nǝ (Q078p Wellen),
boeten:
buǝtǝ (Q078p Wellen),
byi̯tǝ (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
bytǝ (Q078p Wellen),
pitsen:
petsǝ (Q078p Wellen),
snijden:
snē̜n (Q078p Wellen)
|
Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.] || In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11, I-12, I-9
|