24514 |
bladrozet van de paardebloem |
ganzentong:
gaazetang (L354p Wijchmaal),
gazetong (L354p Wijchmaal),
2x
ganzetong (L354p Wijchmaal)
|
paardebloem [ZND 05 (1924)], [ZND 15 (1930)] || paardebloem, bladrozet van
III-4-3
|
19978 |
blaffen |
bassen:
ba.sən (L354p Wijchmaal)
|
blaffen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
24473 |
blauwe bosbes |
bosbeer:
verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2
boschbeer (L354p Wijchmaal)
|
bosbes, alg. [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
17986 |
bleek |
bleek:
hè is zoĕ bliēͅk (L354p Wijchmaal)
|
hij is zo bleek [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
33780 |
blijvend gebit |
paardstanden:
pē̜rstāǝn (L354p Wijchmaal)
|
Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b]
I-9
|
25113 |
bliksemen |
weerlichten:
het wèrlicht (L354p Wijchmaal, ...
L354p Wijchmaal)
|
bliksemen [ZND 21 (1936)] || het bliksemt [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
20693 |
bloedworst |
pens:
pens (L354p Wijchmaal)
|
bloedworst [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
blø̜̄i̯ǝ (L354p Wijchmaal)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|
20718 |
bloem |
bloem:
blum (L354p Wijchmaal)
|
Bloem bestaat uit het inwendige van de graankorrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. Het vormt de fijnste soort in de reeks produkten die tijdens het builen worden gescheiden. Bloem is uitermate geschikt om mee te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmeelɛ en ɛboultéɛ. Het woordtype dobbele zero (Q 167) verwijst naar het feit dat de fijnheid van bloem met ø̄0ø̄ (zero) wordt aangegeven. Hoe meer zeroɛs, des te fijner de bloem. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma ɛbloemɛ in wld II.1, pag. 83.' [N O, 37c; JG 1a; JG 1b; Vds 246; Jan 240; Coe 218; Grof 245; monogr.]
II-3
|
19646 |
bloemperk |
bed:
beͅt (L354p Wijchmaal)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|