33621 |
anjelier |
genoffel:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
scharnöffel (L354p Wijchmaal),
genoffeltje:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
snoffeltjes (L354p Wijchmaal)
|
Anjelier, Fr. oeillet, Lat. Dianthus [ZND 15 (1930)]
I-7
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
genoffel:
-
scharnoffel (L354p Wijchmaal),
snoffel (L354p Wijchmaal),
genoffeltje:
-
snoffeltje (L354p Wijchmaal)
|
tuinanjer
III-2-1
|
33100 |
aren lezen |
aren rapen:
ǫrǝ rā.pǝ (L354p Wijchmaal)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
32877 |
arend van de zeis |
ang:
ãŋ (L354p Wijchmaal)
|
Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.]
I-3
|
25055 |
armvol |
armvol:
ermvol (L354p Wijchmaal, ...
L354p Wijchmaal),
ɛrǝmvǫl (L354p Wijchmaal)
|
armvol [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] || De hoeveelheid stro of aren die men in de armen kan vasthouden. Zie ook het lemma ''handvol hooi'' (5.1.4) in aflevering I.3. [N 7, 58; L 1, a-m; L 1u, 8; L A1, 88; Wi 51; monogr.]
I-4, III-4-4
|
32824 |
as, spil van de rol |
pin:
pen (L354p Wijchmaal)
|
De in dit lemma verenigde termen betreffen ofwel (elk van) de twee, als as fungerende pinnen in de uiteinden van de houten rol, ofwel de as van de ijzeren paarderol. [JG 1a; JG 1b add.; N 11A, 184e; monogr.]
I-2
|
32672 |
asblok |
asbalk:
as˱balǝk (L354p Wijchmaal),
lade:
lǭi̯ (L354p Wijchmaal)
|
Houten blok met aan de onderzijde een gleuf waarin de metalen as bevestigd wordt, ter versteviging van de as. Zie verder ook WLD I.1 voor het asblok van de ploeg. [N 17, 40 + 44j + 50b + 51; N G, 48a; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2b; monogr.]
I-13
|
22897 |
aswoensdag |
asgoensdag:
aschgoenzig (L354p Wijchmaal)
|
Aswoensdag. [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
25073 |
averechts, achterstevoren |
averechts:
èverechts (L354p Wijchmaal),
verkeerd:
verkirs (L354p Wijchmaal)
|
averechts [ZND 05 (1924)]
III-4-4
|
20582 |
avondmaal |
avondskost:
áoveskost (L354p Wijchmaal),
verschilt naar elke bezigheid
aoveskost (L354p Wijchmaal)
|
de laatste maaltijd van de dag, avondeten [ZND 02 (1923)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 19 uur 30 [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|