17610 |
lange neus |
gevel:
gievel (Q201p Wijlre)
|
neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24906 |
lange tijd |
toer:
toor (Q201p Wijlre)
|
een lange tijdsruimte [toer] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21977 |
langeafstandsvlucht |
haut fond:
hout fond (Q201p Wijlre)
|
lange afstandsvlucht (300 km of meer)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24418 |
langpootmug |
hooiwagel:
huiwagel (Q201p Wijlre),
hooiwagen:
huijwagen (Q201p Wijlre),
mug:
mök (Q201p Wijlre)
|
Hoe noemt u de grote mug met bijzonder lange, breekbare poten (langpootmug, horlogemaker, glazemaker, snijder) [N 83 (1981)] || langpootmug [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
25079 |
langzaam, traag |
traag:
traog (Q201p Wijlre)
|
langzaam [lui, traag, stil, telijig] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18999 |
lasteren |
bemuilen:
bemoelle (Q201p Wijlre),
door de drek halen:
durch der drek haole (Q201p Wijlre)
|
het schenden van iemands goede naam [achterpraat, achterklap, laster] [N 85 (1981)] || iemands goede naam schenden [labbekakken, insteken, bespreken, rabbelen, klapperen, commeren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19297 |
lastig (werken) |
lastig:
lèstig (Q201p Wijlre)
|
niet zonder moeite of inspanning volbracht of afgedaan kunnend worden, niet gemakkelijk [difficiel, delicaat, ongemakkelijk, onklaar, zwaar moeilijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19031 |
lastig kind |
rotzak:
rotsak (Q201p Wijlre)
|
een kind met een lastig karakter [nest, bernuizig kind, erg] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21812 |
lastigvallen |
hinderen:
hingere (Q201p Wijlre)
|
iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
22076 |
laten uitvliegen |
uitlaten:
oetlaote (Q201p Wijlre)
|
Hoe zegt men: de duiven eens laten uitvliegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|