20031 |
sinningia |
gloxinia:
kloksinia (Q201p Wijlre)
|
Sinningia (gloxinia). Kasplanten, ook wel als kamerplanten gehouden, met een knolvormige wortelstok in de grond en langwerpige bladeren (gloksinia, gloksien, klokbloem). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
25047 |
sissen |
sissen:
sissen (Q201p Wijlre)
|
een scherp geluid voortbrengen door lucht of damp met kracht uit een nauwe opening te doen stromen [sissen, tissen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21444 |
sjacheraar |
sjachelaar:
sjacheleèr (Q201p Wijlre)
|
iemand die handel drijft [koopman, commercant, marchand, handelaar] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21581 |
sjacheren |
sjachelen:
sjachele (Q201p Wijlre)
|
handel drijven [komenschappen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33587 |
sjalot |
sjalot:
chalot (Q201p Wijlre),
sjarlot:
sjarlot (Q201p Wijlre, ...
Q201p Wijlre)
|
[DC 13 (1945)]Een sjalot, een soort van kleine ui (sjalot, sjarlot, schaloeneke). [N 82 (1981)]
I-7
|
21143 |
sjees |
sjees (<fr.):
sjees (Q201p Wijlre),
sjeesje:
šēskǝ (Q201p Wijlre)
|
een licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap [sjees] [N 90 (1982)] || Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13, III-3-1
|
22477 |
sjoelen |
sjoelbakken:
sjoelbakke (Q201p Wijlre)
|
Het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17870 |
slaan |
houwen:
bond ɛn blāuw gəhāuə (Q201p Wijlre),
hou-wə (Q201p Wijlre),
houw dich um dien oäre (Q201p Wijlre),
houwə (Q201p Wijlre),
how dich op-ə-nə zak (Q201p Wijlre),
slaan:
slò-ən (Q201p Wijlre)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
17744 |
slaap |
slaap:
sjlaop (Q201p Wijlre)
|
Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24818 |
slaapbol |
rode kolbloem:
rekolblom (Q201p Wijlre),
rekolblomme mv (Q201p Wijlre)
|
papaver
III-4-3
|