21783 |
zaak |
bedrijf:
bedrief (Q201p Wijlre)
|
inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel, enz. [bedrijf, zaak, gedoente, doen, gedoe, gedoendel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25237 |
zachte wind, briesje |
windje:
è windje (Q201p Wijlre)
|
nauwelijks hoorbare wind [floes] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18234 |
zakhorloge |
tassenuur:
tesjeoer (Q201p Wijlre, ...
Q201p Wijlre)
|
uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [knol, raap] [N 86 (1981)] || uurwerk dat men bij zich draagt, bijv. om de pols [glozie, lozie, allozie] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
24924 |
zandkorrel, korreltje zand |
korreltje:
e ke͂rrelke (Q201p Wijlre)
|
zandkorrel, korreltje zand [zandeke] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21403 |
zaniken, zeuren |
zeiken:
seiken (Q201p Wijlre),
zeuren:
zeure (Q201p Wijlre)
|
langdurig of telkens op dezelfde toon of lastige manier over iets spreken, bijv. om zich te beklagen [zeuren, zaniken, zemelen, nijnaaien, merelen, nosteren, memmen, melken, naaien, moesjanken] [N 87 (1981)] || steeds over een vervelende wijze over iets spreken [semmelen, zeveren, zagen, zemelen, zeuren, zaniken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24938 |
zavel, lichte klei |
foemelzand:
foemmel zand (Q201p Wijlre)
|
zand met kwarts, gele, bruine of grijze aarde [zavel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20164 |
zedelijk slecht meisje |
fluit:
fluit (Q201p Wijlre)
|
een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18972 |
zedig |
netjes:
netjes (Q201p Wijlre)
|
zich strikt houdend binnen de grenzen van het zedelijk geoorloofde [stil, zedig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33590 |
zeekool |
witlof:
witlof (Q201p Wijlre)
|
De overblijvende plan met dikke knoestige wortelstok en talrijke uitlopers waaruit hier en daar stengels opstijgen; de bladen geven een zeer vroege, smakelijke groente waarmee men ze in het voorjaar tegen de invloed van het licht beschermt; zeekool (oudew [N 82 (1981)]
I-7
|
19472 |
zeemlap |
vensterleer:
venstərlēͅr (Q201p Wijlre, ...
Q201p Wijlre)
|
zeemleren voorwerp waarmee de ruiten worden afgedroogd [DC 15 (1947)]
III-2-1
|