18890 |
zonder opzet |
zonder bezei:
songer besèj (Q201p Wijlre)
|
zonder opzet, zonder bedoeling [buiten besouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20066 |
zonnebloem |
zonbloem:
zonblom (Q201p Wijlre)
|
Zonnebloem (heleanthus annuus) (kleine zonnebloem, zonneroos, zonnester, zonnebloem, zonnewende, helenium). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
20189 |
zoon |
jong:
jong (Q201p Wijlre, ...
Q201p Wijlre),
joong (Q201p Wijlre),
zoon:
zoon (Q201p Wijlre),
zôen (Q201p Wijlre)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] || zoon; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
19233 |
zorgen voor |
in de gaten houden:
in de gaate hawte (Q201p Wijlre)
|
toezien en moeite doen dat iets uitgevoerd of onderhouden wordt [gadeslaan, bezorgzaam zijn, bekommerd zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20826 |
zout |
zout:
zaut (Q201p Wijlre),
zawt (Q201p Wijlre)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
20286 |
zuigfles |
fles:
de flesj (Q201p Wijlre)
|
zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
22053 |
zuigwormen |
wormen:
würm (Q201p Wijlre)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: zuigwormen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21324 |
zuinig |
zuinig:
zuinig (Q201p Wijlre)
|
van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20518 |
zure haring |
zure haring:
zoere hiering (Q201p Wijlre)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20336 |
zuster |
zuster:
zuster (Q201p Wijlre, ...
Q201p Wijlre,
Q201p Wijlre,
Q201p Wijlre),
neen
zuster (Q201p Wijlre)
|
zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|