19285 |
beslissen |
beslissen:
besjlissə (Q108p Wijnandsrade)
|
iets waarover verschil van gevoel is voorgoed tot een einde brengen [scheiden, beslissen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18922 |
bestemmen |
bestemmen:
besjtummə (Q108p Wijnandsrade)
|
iets of iemand aanwijzen voor een bepaald doel [betijen, bestemmen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25105 |
bestendig weer |
hooiweer:
huij wèjər (Q108p Wijnandsrade)
|
lucht die vast, bestendig weer betekent [hooilucht, vaste lucht] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33607 |
besvrucht, algemeen |
bes:
WLD
bes (Q108p Wijnandsrade)
|
Een vlezige sapige vrucht die aan een struik groeit (bes, bizzem, bezie, beer, bees, bezing, baaie). [N 82 (1981)]
I-7
|
18845 |
beteuterd |
beteuterd:
bətuëtərt (Q108p Wijnandsrade),
van streek:
va strieëk zin (Q108p Wijnandsrade)
|
op zijn neus kijkend, erg teleurgesteld zijnd [sip, arig, dreuig, vernepen, suf, onnozel, bedonderd] [N 85 (1981)] || van zijn stuk gebracht, van streek [bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25106 |
betrekken (lucht) |
gaan betrekken:
ət geit bətrèkkə (Q108p Wijnandsrade)
|
eerst helder zijn, maar daarna dreigen te gaan regenen, gezegd van het weer [zich berouwen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18157 |
betten van een wonde |
baden:
bieə (Q108p Wijnandsrade)
|
lessen: Een wonde betten (lessen, betten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20180 |
bevallen |
bevallen:
bevallə (Q108p Wijnandsrade)
|
Bevallen: een kind ter wereld brengen (bevallen, vallen, een kindje krijgen, kinderen winnen, omschudden, kopen). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
19259 |
bevel |
bevel:
beveël (Q108p Wijnandsrade, ...
Q108p Wijnandsrade)
|
een opdracht waaraan gehoorzaamd moet worden [bevel, beveel, last, orden] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
19258 |
bevelen |
bevelen:
beveëlə (Q108p Wijnandsrade, ...
Q108p Wijnandsrade)
|
iemand nadrukkelijk of met gezag opdragen iets te doen [heten, hieten, ordenen, bestellen, bevelen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|