| 24851 |
zijwortel |
wortels:
wətəls (P044p Zelem)
|
(dwars)wortels van een boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
| 21625 |
zilveren één frank |
frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
fraŋ (P044p Zelem)
|
1 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
| 22771 |
zingen |
zingen:
zinge (P044p Zelem)
|
III. zingen; hij zong; gezongen. [ZND 25 (1937)]
III-3-2
|
| 18198 |
zitvlak van een broek |
gat:
gat (P044p Zelem)
|
zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 33721 |
zoden afsteken |
afvlaggen:
aflagǝ (P044p Zelem)
|
Een object russen, vlaggen, zoden enzovoorts is niet gedocumenteerd. [N 14, 78; N 27, 39g; N 18, add.; JG 1b]
I-8
|
| 19719 |
zolder |
zoller:
zülər (P044p Zelem)
|
zolder [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
| 33426 |
zolder boven de dorsvloer |
schelf(t):
[schelf(t)] (P044p Zelem
[(*)]
),
sinkel:
seŋkǝl (P044p Zelem),
søŋkǝl (P044p Zelem)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
| 33442 |
zoldergat, opening in de koestalzolder |
hooikot:
[hooi]kǫt (P044p Zelem),
schelf(t)gat:
sxɛlǝf˲gat (P044p Zelem),
schelf(t)kot:
sxɛlǝftkǫt (P044p Zelem)
|
In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c]
I-6
|
| 19491 |
zolderkamer |
zolderkamer:
zyldərkamər (P044p Zelem),
zyldərkāmər (P044p Zelem)
|
zolderkamer [N 05A (1964)]
III-2-1
|
| 18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerine (<fr.):
peͅləreͅn (P044p Zelem),
pelerinetje (<fr.):
pelərinəkə (P044p Zelem)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|