18918 |
lui |
lui:
ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)
leue (P177p Zepperen),
luiə (P177p Zepperen),
vadsig:
ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)
vadzig (P177p Zepperen)
|
lui, traag [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21346 |
lui (lieden) |
mensen:
rijke minse (P177p Zepperen)
|
Rijke lieden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
18878 |
luid schreien |
keken:
ook materiaal znd 28, 53
kiaike (P177p Zepperen),
ki̯ēkən (P177p Zepperen)
|
luid schreien, krijten [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
23217 |
luiden |
luiden:
de klok leuə (P177p Zepperen),
de klok luije (P177p Zepperen)
|
De klok luiden. [ZND 30 (1939)]
III-3-3
|
23252 |
luiden voor de mis |
luiden voor de mis:
hət leuit vər de myəs (P177p Zepperen),
’t leut ver de mees (P177p Zepperen)
|
Het luidt voor de mis. [ZND 30 (1939)]
III-3-3
|
19029 |
luilak |
duivel:
ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)
duvel (P177p Zepperen),
luierik:
ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)
leuerik (P177p Zepperen)
|
luilak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17734 |
luisteren |
luisteren:
goed luistere (P177p Zepperen),
goet leustere (P177p Zepperen)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
31582 |
luns |
leun:
lø̜jn (P177p Zepperen)
|
Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.]
II-11
|
28652 |
maagdenhoning |
maagdenhoning:
maagdenhoning (P177p Zepperen)
|
Honing die zonder persing uit de honingraten loopt, of honing waar nog nooit broed in is geweest. Maagdenhoning is van heel goede kwaliteit. [N 63, 115a; monogr.]
II-6
|
32884 |
maaibalk |
mes:
mē̜ǝs (P177p Zepperen)
|
De lange arm aan de maaimachine, voorzien van naar voren stekende driehoekige messen. Zie afbeelding 6, nummer 1. [N J, 1b; monogr.]
I-3
|