e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zepperen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paddestoel (alg.) champignon: šampiŋjoͅŋs (Zepperen), verpakte --; gecombineerd met ZND 5 040  šampiō (Zepperen), kampernoel: kampərnu̞lə (Zepperen), eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040  kampernoel (Zepperen), paddestoel: padəstû:l (Zepperen), giftige --; gecombineerd met ZND 5 040  paddestūəl (Zepperen) paddestoel [RND], [ZND 15 (1930)] III-4-3
paddestoel met hoed parapluutje: giftige --; gecombineerd met ZND 5 040  parəplukəs (Zepperen) paddestoel [ZND 15 (1930)] III-4-3
palmboompje palmboompje: verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041  palmbumke (Zepperen) palmboompje [ZND 15 (1930)] III-4-3
pan of ketel met het hete gietwater ketel: kɛtǝl (Zepperen), moor: muǝr (Zepperen) In het stenen fornuis waarin de boerin vroegende was kookte, wordt water verhit. Met een pan, ketel of emmer schept men hieruit heet water dat dan over het varken wordt gegoten. Beschikt men niet over een dergelijk fornuis, dan wordt het water in ketels e.d. op de kachel of een gewoon keukenfornuis verwarmd. [N 28, 20] II-1
pand, bed bed: bęt (Zepperen  [(veertien tot twintig voren)]  ), pand: pā.nt (Zepperen  [(tien tot twaalf voren)]  ), pān (Zepperen) Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e] I-1
panlatten daklatten: da.klatǝ (Zepperen) De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.] II-9
pannenstrijker klein truweeltje: klē trǝwēlkǝ (Zepperen) Smalle, lange troffel die wordt gebuikt om specie tussen de pannen te strijken. Zie ook afb. 77. [N 30, 8d; monogr.] II-9
papier papier: papier verfroemmele (Zepperen) papier frommelen, verfrommelen [ZND 35 (1941)] III-3-1
paren van de duiven paren: pōͅərə (Zepperen) Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
pasen pasen: poasche vielt laat (Zepperen) Paschen valt laat. [ZND 34 (1940)] III-3-3