34182 |
aanmelken |
aanmelken:
āǝmølkǝ (P177p Zepperen)
|
Het maken van de eerste melkbewegingen bij een vaars die pas gekalfd heeft, gezegd van de boer. [N 3A, 61]
I-11
|
21488 |
aanranden |
aanhouden:
aonhaaë (P177p Zepperen),
afwachten:
aefwaachtə (P177p Zepperen)
|
aanranden [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
32776 |
aanspanningspunt, kam van de eg |
ring:
ring (P177p Zepperen)
|
Het vooreinde, de kam of een ander onderdeel van de eg, waaraan de egketting of de trekhaak daarvan bevestigd wordt. Zie de afb. 57 en 58. [JG 1a + 1b add.; N 11A, 156a + b; monogr.]
I-2
|
18887 |
aanstaan |
aanstaan:
da zal em aansteən (P177p Zepperen)
|
Dat zal hem gaden (bevallen, aanstaan). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
34148 |
aanstieren |
laten springen:
luǝtǝ sprɛŋǝ (P177p Zepperen)
|
Een jonge koe voor het eerst laten paren. [N 3A, 30b; monogr.]
I-11
|
28519 |
aanvliegen |
gaan hangen:
gǭn hāŋǝ (P177p Zepperen)
|
Het zich neerzetten van de zwerm, nadat hij enige tijd gezwermd heeft. [N 63, 34a; N 63, 35]
II-6
|
33895 |
aanwassen op de tanden |
haken:
hyø̜k (P177p Zepperen)
|
Knobbelvormige aanwassen op de tanden. Als de wrijfvlakken van de beneden- en bovenkaak elkaar niet geheel dekken, ontstaan door de ongelijkmatige afslijting scherpe haken op de hoektanden. Zij komen vooral voor vanaf zevenjarige leeftijd en ontwikkelen zich het sterkst als het paard negen jaar oud is. [JG 1b, 1c, 2c; N 8, 91]
I-9
|
20977 |
aanzetten |
bijwerken:
bijwerken (P177p Zepperen)
|
Het toenemen van de raat of het groeien van het was na het begin. [N 63, 16b; N 63, 16c]
II-6
|
22783 |
aap |
aap:
inən aop (P177p Zepperen)
|
Aap. [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|
32992 |
aar |
aar:
uǝr (P177p Zepperen)
|
Het bovenste deel van de halm van sommige graangewassen waarin zich de korrels bevinden. Ook als pars pro toto gebruikt voor de gehele halm, vergelijk de uitdrukking: "aren lezen". De varianten die met een d- beginnen hebben een aangehecht lidwoord. Zie afbeelding 2, e. [JG 1a, 1b; Wi 14; monogr.; add. uit L 25, 15]
I-4
|