e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zepperen

Overzicht

Gevonden: 2267

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aars kont: kǫ.nt (Zepperen) [JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35] I-9
aas in het kaartspel aas: hatte öwes (Zepperen), hatte öəs (Zepperen), u-jes (Zepperen, ... ), uəs (Zepperen) Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] III-3-2
abuis mis: zji-je zijt mi-jes (Zepperen), zji-je zɛit mi-jes (Zepperen), ook materiaal znd 19a,6  zji-je zit mi-jes (Zepperen), ook materiaal znd 19a,6 mijes slecht leesbaar  zje-je zijt mijes (Zepperen) abuis [ZND 01 (1922)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)] III-1-4
achterdocht kwaad gedacht: ich haa gië koad gedaach (Zepperen), ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44  ich haa gië koad gedaach (Zepperen) achterdocht [ZND 01 (1922)] || ik had geen achterdocht (ik vermoedde geen kwaad) [ZND 32 (1939)] III-1-4
achterhaam achterhaam: ā.tǝrhǭm (Zepperen) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10
achterklauw vers: vē̜s (Zepperen) Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c] I-11
achterknie knie: kni (Zepperen), knē̜i̯ (Zepperen) Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12] I-9
achteruit achter: axtǝr (Zepperen) Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.] I-10
achterwand achterste hoofdbred: ɛ̄.stǝ hø̜i̯t˱bri.ɛt (Zepperen), hoofdbred: hø̄i̯brīi̯ǝt (Zepperen) De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13
ademen asemen: ich koos nie oeossəmə (Zepperen), ig kan nie oeweseme (Zepperen, ... ) Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)] III-1-1