e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zepperen

Overzicht

Gevonden: 2267
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
elektriciteit elektriek: electrik (Zepperen), ɛlətriek (Zepperen) electriciteit [ZND 34 (1940)] III-2-1
elektrische tram elektrieken tram: electriken tram (Zepperen), ɛlətrieken tram (Zepperen) Een electrische tram. [ZND 34 (1940)] III-3-1
ellende (lijden) ellende: Ich ben zik van ellende (Zepperen), misre: Hie ziet en de miseere (Zepperen) Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] || Ik ben ziek van ellende. [ZND 35 (1941)] III-1-4
engel engel: inen eengêl twie engele (Zepperen), ənə engəl twie engələ (Zepperen) Een engel, twee engelen. [ZND 34 (1940)] III-3-3
engerling, larve van de meikever pop: poep (Zepperen) engerling, meikeverlarve [ZND 34 (1940)] III-4-2
enten afgreffelen: afxrɛfələ (Zepperen), greffelen: grɛfələ (Zepperen), poten: póete (Zepperen) [RND 08] [ZND 34 (1940)] I-7
enter jaarling: jȳǝrleŋ (Zepperen), yǝ.rleŋ (Zepperen) Rund dat één jaar oud is. [N C, 9d; monogr.; add. uit N 3A, 15 en 20] I-11
entre-deux entre-deux: entre-deux (Zepperen) Kanten tussenzetsel in een gordijn, een schort, een kleed enz. [N 62, 81b; N 62, 81a; L 35, 5] II-7
epidemie ziekte die aanhalig is: dije zikte is oanhoalig (Zepperen), ziekzijn dat aanhalig is: da zikzen is aewenhaelig (Zepperen) die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)] III-1-2
erf mesthof: meəshoͅf (Zepperen), meͅi̯shoͅf (Zepperen) I-7