id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17682 | ader | ader: de oeoər van het vuirhuid (Zepperen), de oewere van zəje veuheut (Zepperen, ... ), ijen oewer ope-snɛije (Zepperen, ... ), ən oeoər opəsnaiə (Zepperen) | de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || een ader opensnijden [ZND 19 (1936)] III-1-1 |
28504 | afbijten van koninginnecellen | uitbijten: ǫwǝtbęjǝtǝ (Zepperen) | Het verwijderen van overtollige koninginnecellen door het bijenvolk of de koningin zelf. [N 63, 65] II-6 |
33470 | afdakje boven de poort | poortdak: pūǝtdāk (Zepperen) | Het kleine afdakje dat op een muur is geconstrueerd boven de poort. [N 4A, 43b] I-6 |
34247 | afgeroomde melk | afgelaten melk: āfxǝluǝtǝ mɛlk (Zepperen), āfxǝlǭtǝ męlǝk (Zepperen), doorgedraaide melk: dou̯.rgǝdrē̜dǝ mę.lǝk (Zepperen), dōrgǝdręi̯ǝdǝ mɛlk (Zepperen) | De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.] I-11 |
25397 | afhuiden | villen: velǝ (Zepperen) | Met behulp van een rond mes snijdt men, de hand soepel vanuit de pols bewegend, de huid los van het lijf. In P 108 werden kalveren met een fietspomp opgeblazen, waardoor de huid lichter werd. Zodoende kon men die makkelijker verwijderen. [N 28, 51; monogr.] II-1 |
33130 | afkammen | uitgritselen: āt˲gretsǝlǝ (Zepperen), ǭǝ.t˲gretsǝlǝ (Zepperen) | Het uitharken van de dorsvloer wanneer de hele halmen al zijn verwijderd. Dit wordt gedaan om het korte stro bijeen te halen, dat dan in een "kortbussel" wordt gestoken, zie het volgende lemma. Aan de zegslieden is ook gevraagd op te geven met welk gereedschap de dorsvloer wordt afgekamd. Vaak gebeurde dit op meer dan één wijze. Deze vraag leverde de volgende opgaven op: a- met de ''hooihark'' -zie voor de heteroniemen het lemma ''hooihark'' -4,2,4- in aflevering I 3- in K 278, 314, 316, 318, 358, 359, L 211, 214, 215, 244c, 247, 265, 266, 270, 271, 282, 286, 289, 290, 291, 295, 312, 314, 317, 318b, 320c, 321, 321a, 322, 324, 326, 330, 331, 331b, 332, 355, 355a, 360, 366, 369, 370, 371, 372, 373, 374, 382, 387, 413, 414, 416, 420, 422, 425, 0426, 427, 432, P 48, 107a, 175, 176, 176a, Q 2, 2b, 9, 14, 18a, 20, 22, 32a, 71, 72, 78, 94b, 95, 96d, 97, 99*, 101, 111, 111*, 0112, 112b, 113, 117a, 121c, 156, 162, 178, 193, 197, 197a, 198b, 203, 204a, 211; b- met de ''deelhark'' -met ijzeren tanden- in K 358, L 163, 163a, 317, P 213, Q 22, 77; c- met de ''schuurreek'' in L 317 en Q 101; d- met de ''denreek'' in Q 33; e- met de schudgaffel -zie het lemma ''houten gaffel, schudgaffel'' -4,2,1- in aflevering I 3- in L 163, 163a, 265, 268, 289b, 290, 331, 331b, 0426, 432, Q 14, 33, 97, 100, 198b, 203; f- met de -oogst-gaffel- -zie het lemma ''ijzeren gaffel'', ''oogstgaffel'' -4,2,2- in aflevering I 3- in K 358, L 214, 247, 265, 268, 288, 289, 374, 422, 423, 426, 432, Q 98, 121c, 211; g- met de handen in K 314, 357, L 163, 163b, 269, 271, 289b, 295, 314, 320c, 325, 426, P 222, Q 9' [N 14, 27a en 32a; JG 1a, 1b -gedeeltelijk-, 1c, 2c; monogr.; add. uit N 14, 27b en 32b] I-4 |
28514 | afkomen, wegvliegen | zwermen: zwɛrmǝ (Zepperen), zwɛrǝmǝ (Zepperen) | Het wegvliegen van een zwerm. Op een zonnige dag, meestal tussen 11 en 14 uur, gaan duizenden en duizenden werkbijen, vergezeld van honderden darren en met de oude moer in hun midden, zwermen. [N 63, 31b] II-6 |
34009 | afladen | afladen: ǭ.flǭǝ (Zepperen) | Wanneer de kar met de lading op de plaats van bestemming is aangekomen, wordt deze laatste afgeladen. Vergelijk voor het woordtype aftrekken ook het lemma Mest Van De Kar Aftrekken in WLD I, afl. 1, p. 11. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10 |
20437 | afleggen van een dode | aandoen: znd 32, 20; aandouən (Zepperen) | een doode lijken (vooraleer hij gekist wordt) [ZND 32 (1939)] III-2-2 |
17722 | afloeren, bespieden | afletten: aeflette (Zepperen), bekijken: bekieke (Zepperen) | iets bespieden [ZND 32 (1939)] III-1-1 |