27213 |
luchtkoker |
canard:
kǝnār (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Metalen of kunststof buis van ongeveer 50 cm doorsnede waarmee verse lucht naar ondergrondse werkpunten wordt gebracht die buiten de normale luchtstroom liggen. [N 95, 219; monogr.; Vwo 211; Vwo 489]
II-5
|
28195 |
luchtkokerophanging |
ketting:
kęteŋ (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Eisden])
|
De haak of ketting waarmee de luchtkokers aan bijvoorbeeld een ondersteuning bevestigd kunnen worden. [N 95, 227]
II-5
|
28193 |
luchtkokerverbinding |
band van de canard:
ba.nt van ǝ kǝnār (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Maurits])
|
Metalen band, vetband of in voorkomende gevallen een gummi ring waarmee luchtkokers luchtdicht met elkaar kunnen worden verbonden. [N 95, 226; monogr.]
II-5
|
28053 |
luchtslang |
flexibel:
flɛksī.bǝl (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Eisden])
|
Slang, vervaardigd van rubber, met behulp waarvan de perslucht van de persluchtleiding naar bijvoorbeeld de luchthamer of de boorhamer wordt gebracht. Volgens Vanwonterghem (pag. 110) werden deze gummislangen tijdens de Tweede Wereldoorlog wel eens gebruikt als fietsbanden; als dusdanig zijn flexibels nog in de volkstaal gekend. Het woordtype "schlauch" was volgens de invuller uit Q 15 op de mijn Maurits alleen van toepassing op de luchtslang van de luchthamer. Weliswaar kende men nog andere luchtslangen, bijvoorbeeld als verbinding tussen leidingen (verbindingsslang), als slang tussen leiding en motor (motorslang) of als cylinderslang, maar de term "schlauch" werd slechts voor dit specifieke type slang gebruikt. [N 95, 745; monogr.; Vwo 323; Vwo 491]
II-5
|
28166 |
luchtverversing |
ventilatie:
vɛntǝlā.si (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Emma])
|
Het toevoeren van verse lucht naar de verschillende ondergrondse werkpunten. [N 95, 204; monogr.; N 95, 210]
II-5
|
19619 |
lucifer |
stekje:
stekske (K361p Zolder, ...
K361p Zolder,
K361p Zolder)
|
lucifer [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 16 (1934)]
III-2-1
|
18918 |
lui |
lui:
ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)
lōei (K361p Zolder)
|
lui, traag [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21346 |
lui (lieden) |
mensen:
mi͂.nsən (K361p Zolder),
ei als een klank
rɛikə minschən (K361p Zolder)
|
mensen [RND] || Rijke lieden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
18878 |
luid schreien |
beuken:
ook materiaal znd 28, 53
bøkən (K361p Zolder),
grijnzen:
ook materiaal znd 28, 53
grinsən (K361p Zolder),
janken:
ook materiaal znd 28, 53
jankən (K361p Zolder)
|
luid schreien, krijten [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
23217 |
luiden |
luiden:
də kloͅk löiən (K361p Zolder)
|
De klok luiden. [ZND 30 (1939)]
III-3-3
|