26051 |
berrie |
berrie:
bø̜ri (K361p Zolder),
berries:
bø̜ris (K361p Zolder)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
33166 |
besjes aan de aardappelplant |
goesbollen:
gusbǫlǝ (K361p Zolder)
|
De besachtige groene vruchten die zich uit de bloemen van de aardappelplant ontwikkelen. Vroeger, voordat men pootaardappelen selecteerde uit de eigen oogst, werd uit deze vruchtjes van de plant pootzaad gewonnen. Het lemma bevat alleen meervouden. Bij goesbollen wordt door de zegslieden opgegeven dat ...kinderen deze bollen aan een lange twijg (steken) en dan de bollen zo ver mogelijk weggooien of zwiepen; goezen is "zwiepen". Warnant (1949, 175) vermeldt dit spel ook voor Waals Haspengouw. Het regelmatige voorvoegsel aardappel- of patatte- is hier weggelaten; zie het lemma Aardappel. Zie voor de fonetische documentatie van de varianten voor aardappel, ook datzelfde lemma Aardappel. [N 12, 7; L 32, 14; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
21241 |
bestelwagen |
camionnette (fr.):
Fr. camionette.
kammejónnet (K361p Zolder)
|
bestelwagen
III-3-1
|
21471 |
betalen |
betalen:
gə mət gɛlt həbən oͅm tə kønən bətalən (K361p Zolder),
hèj moot geld hemmen veur te kunne betaele (K361p Zolder)
|
Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18845 |
beteuterd |
onnozel:
hij stond onøzəltə kikən (K361p Zolder),
onnozele, een -:
ook materiaal znd 32, 67
onøzəltə (K361p Zolder)
|
beteuterd, onthutst [ZND 01 (1922)] || hij stond beteuterd, onthutst [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
21516 |
betrappen |
traperen (<fr.):
traperən (K361p Zolder)
|
betrappen [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
25106 |
betrekken (lucht) |
overtrekken:
overtrekt.
øvərtreͅkt (K361p Zolder)
|
dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18157 |
betten van een wonde |
baden:
boanən (K361p Zolder)
|
een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
23042 |
beugelbaan |
beugelbaan:
Ge hat en vleugbaon én en beu.gelbaon (kegelen). Vero.
beu.gelbaon (K361p Zolder)
|
Beugelbaan.
III-3-2
|
22421 |
beugelen |
beugelen:
beu.gele (K361p Zolder)
|
Beugelen (vorm v. kegelspel).
III-3-2
|